In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellant was verleend door het Zorgkantoor Menzis. Appellant, geboren in 1998, had een pgb van € 43.316,11 ontvangen voor zorgfuncties zoals begeleiding en verpleging. Echter, het Zorgkantoor trok het pgb in omdat appellant niet voldeed aan de verantwoordingsverplichtingen zoals vastgelegd in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen de besluiten van het Zorgkantoor ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet aan zijn verantwoordingsverplichtingen heeft voldaan. De Raad stelt vast dat de zorgovereenkomsten die appellant had gesloten met zorgverleners incompleet waren en dat er geen bewijs was van betalingen voor de verleende zorg. De Raad wijst erop dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en dat de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten gerechtvaardigd was. De Raad concludeert dat de belangenafweging door het Zorgkantoor in redelijkheid is gemaakt en dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.