ECLI:NL:CRVB:2017:424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
16/2492 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen opschorting bijstandsverlening en verzoek om schadevergoeding

Op 7 februari 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Breda. Appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet en had een verzoek om schadevergoeding ingediend na de opschorting van zijn bijstand. Het college had appellant verzocht om bankafschriften over te leggen, maar na het indienen van een deel van de gegevens, werd de bijstand opgeschort. Na het indienen van de resterende gegevens werd de opschorting ongedaan gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar tegen de opschorting niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de opschorting onterecht was en dat hij recht had op schadevergoeding van € 200.000,-. De Raad oordeelde dat appellant geen procesbelang had, omdat de opschorting geen effect had gehad op de uitbetaling van de bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat appellant niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.2492 PW

Datum uitspraak: 7 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 april 2016, 15/6967 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Hij heeft daarbij tevens een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
K. van Heugten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Participatiewet. Bij brief van 18 september 2015 heeft het college appellant verzocht om vóór 2 oktober 2015 bankafschriften van de afgelopen drie maanden over te leggen. Appellant heeft een deel van de gevraagde gegevens overgelegd.
1.2.
Bij besluit van 9 oktober 2015 heeft het college de bijstand van appellant vanaf 1 oktober 2015 opgeschort en hem tot 23 oktober 2015 in de gelegenheid gesteld de nog ontbrekende gegevens over te leggen.
1.3.
Appellant heeft de resterende gegevens op 15 oktober 2015 overgelegd. Bij besluit van
15 oktober 2015 heeft het college de opschorting van de bijstand vanaf 1 oktober 2015 ongedaan gemaakt en de bijstand over die maand aan appellant betaald.
1.4.
Bij besluit van 21 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 15 oktober 2015 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding niet toegewezen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de opschorting van het recht op bijstand niet is gevolgd door een intrekking en geen enkel effect heeft gehad op (het tijdstip van) de maandelijkse uitbetaling van de bijstand. Gelet hierop had appellant geen procesbelang en is zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich, evenals in bezwaar en in beroep, op het standpunt gesteld dat de bijstand ten onrechte is opgeschort. Het college had hem een nadere termijn moeten geven voordat tot opschorting werd overgegaan. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3, 5, 6, 8 en 17 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Door de handelwijze van het college heeft hij onnodig veel stress opgelopen. Hiervoor wenst hij een schadevergoeding van € 200.000,-.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
4.2.
Wat appellant in dit verband heeft aangevoerd komt neer op een herhaling van wat hij in bezwaar en in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak - zoals hiervoor in 2 samengevat - onjuist dan wel onvolledig is. Geen aanleiding bestaat om daar anders over te oordelen dan de rechtbank.
4.3.
De Raad voegt hieraan met betrekking tot het door appellant ingediende verzoek om schadevergoeding toe dat appellant zijn standpunt dat sprake is van schending van de artikelen 3, 5, 6, 8 en 17 van het EVRM niet afdoende heeft onderbouwd. Anders dan appellant stelt is niet gebleken dat het college het verzoek om gegevens over te leggen onduidelijk heeft geformuleerd en evenmin dat het college in deze procedure heeft verzuimd om alle relevante stukken over te leggen. Voorts is niet gebleken dat het college enig besluit te laat heeft verstuurd en evenmin dat het college onnodig vernederend heeft gehandeld, zoals appellant stelt. Dat appellant stress heeft ervaren houdt geen aantoonbaar verband met enig onrechtmatig handelen van de kant van het college, noch met enig onrechtmatig besluit. De beroepsgronden, die hierop zien, slagen reeds hierom niet.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.5.
Gelet op 4.4 bestaat voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade geen grond, zodat dit verzoek moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2017.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD