ECLI:NL:CRVB:2017:4258
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onduidelijke financiële situatie en onvoldoende bewijs van stortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die op 23 januari 2015 op staande voet was ontslagen, had op 25 april 2015 een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd pas per 1 juli 2015 toegekend. Tegelijkertijd had hij bij het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren bijstand aangevraagd. Het college vroeg appellant om bewijsstukken van drie stortingen op zijn bankrekening, maar de appellant kon geen toereikende verklaring geven voor deze stortingen, die in totaal € 4.400,- bedroegen.
Het college heeft de aanvraag voor bijstand afgewezen, omdat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Raad de gronden van appellant herhaald, maar deze werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat de stortingen afkomstig waren uit zijn spaargeld en dat hij onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bewijslast voor bijstandsbehoevendheid op de aanvrager rust. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 december 2017.