ECLI:NL:CRVB:2017:4261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
16/6148 PW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over intrekking AIO-aanvulling en terugvordering op basis van eigendom woning in Marokko

In deze zaak gaat het om een tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot de intrekking van de AIO-aanvulling van appellant, die sinds 1 juli 2012 een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen ontvangt. De intrekking is gebaseerd op het feit dat appellant een woning in Marokko in eigendom heeft, wat niet was gemeld aan de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft op basis van een rapport van de Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Marokko geconcludeerd dat appellant sinds ongeveer vijf jaar eigenaar is van deze woning, die getaxeerd is op 600.000 Dirham (ongeveer € 54.350). De Svb heeft de AIO-aanvulling per 1 december 2014 geblokkeerd en de over de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 november 2014 ten onrechte betaalde AIO-aanvulling van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 7.819,08.

Appellant heeft in hoger beroep betwist dat hij eigenaar is van de woning en aangevoerd dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij beschikt over vermogen in de vorm van de woning. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb de last heeft om aannemelijk te maken dat appellant eigenaar is van de woning. De Raad oordeelt dat het rapport van de Attaché niet voldoende feitelijke grondslag biedt voor de conclusie dat appellant eigenaar is van de woning, omdat het rapport geen concrete feiten en omstandigheden vermeldt die de verklaringen van de lokale autoriteiten ondersteunen. De Raad heeft daarom besloten dat de Svb het gebrek in het bestreden besluit moet herstellen door nader onderzoek te verrichten en de feitelijke grondslag van het besluit te motiveren. De Svb krijgt hiervoor een termijn van twaalf weken.

Uitspraak

16.6148 PW-T

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
27 juni 2016, 16/2100 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 12 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Moghni, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingezonden en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Moghni. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 juli 2012 in aanvulling op zijn ouderdomspensioen een
aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De echtgenote van appellant is in 2012 overleden. Appellant heeft op 23 december 2013 aan de Svb gemeld dat hij op
10 oktober 2013 is hertrouwd met [naam A.] ([naam A.]). Daarbij heeft appellant een huwelijksakte overgelegd, waarop als het adres van appellant vermeld staat: [adres]
, Marokko. Naar aanleiding van de adresvermelding op deze akte heeft de Svb de Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Marokko (Attaché) verzocht onderzoek te doen naar de eigendom van de woningen behorend bij de in de akte genoemde adressen. De Attaché heeft naar aanleiding van dit verzoek op 1 oktober 2014 een rapport uitgebracht (rapport). In dit rapport wordt geconcludeerd dat appellant sinds ongeveer vijf jaar een woning op het adres [adres] bezit. Op verzoek van medewerkers van de Attaché is op 12 november 2014 de waarde van de woning door een beëdigd taxateur getaxeerd op 600.000 Dirham, omgerekend € 54.350,-.
1.2.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het rapport en het taxatierapport heeft de Svb bij besluit van 18 november 2014 de uitbetaling van de AIO-aanvulling van appellant per
1 december 2014 geblokkeerd. Daarbij heeft de Svb appellant tevens uitgenodigd voor een gesprek en hem verzocht nader genoemde stukken mee te nemen. De Svb heeft het besluit van 18 november 2014 na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 juli 2015. Tegen het besluit van 2 juli 2015 heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.3.
Bij besluit van 30 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 februari 2016
(bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 november 2014 ingetrokken en de over die periode ten onrechte betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 7.819,08 van appellant teruggevorderd. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant beschikt over vermogen omdat hij sinds ongeveer vijf jaar eigenaar is van een woning op het adres [adres]. De waarde van de woning bedroeg op 12 november 2014 € 54.350,-, waardoor op dat moment sprake was van een overschrijding van de vermogensgrens. De waarde van de woning in de periode vóór november 2014 kan niet worden vastgesteld. Appellant heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van het bezit van de woning, waardoor het recht op AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 oktober 2014 niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de
aangevallen uitspraken gekeerd
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 juli 2012 tot en met 30 november 2014.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand, in dit geval een AIO-aanvulling, is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep allereerst betwist dat hij eigenaar van de woning is en heeft aangevoerd dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij beschikt over vermogen in de vorm van de woning op het adres [adres] (de woning). Appellant en/of zijn huidige echtgenote verblijven in de woning of hebben daarin verbleven, maar appellant heeft deze woning gehuurd en niet in eigendom (gehad). Ook heeft appellant aangevoerd dat het rapport onzorgvuldig is omdat de namen van de medewerkers die het onderzoek hebben verricht, noch de namen van de plaatselijke autoriteiten die verklaringen hebben afgelegd, zijn vermeld in het rapport en dit niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt.
4.4.
Gelet op 4.2 is het aan de Svb om aannemelijk te maken dat appellant eigenaar is van de woning. Als de Svb daarin slaagt, is de veronderstelling gerechtvaardigd dat deze woning een bestanddeel vormt van het vermogen waarover appellant daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Vervolgens is het aan appellant om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.5.
De Svb heeft het rapport aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd. In het rapport is het volgende opgenomen.
“[..] Twee van mijn medewerkers hebben het onderzoek verricht en het volgende aan mij gerapporteerd. Dit onderzoek hebben wij vooraf aangekondigd aan de Marokkaanse autoriteiten.
Resultaat van het onderzoek
[..]
Op 6 augustus 2014 zijn wij naar het tweede arrondissement van [naam arronddissement] gegaan en werden wij ontvangen door de Caid, die wij kennen in het kader van onze werkzaamheden. Nadat wij hem hadden verteld wat het doel was van ons bezoek vroeg hij aan de Cheikh en aan de Mokaddem van de [adres] om ons te helpen [..]. Deze laatsten hebben ons [..] verteld dat zij mijnheer [naam appellant] en zijn echtgenote erg goed kenden, dat zij op het adres [adres] wonen sinds hun huwelijk in oktober 2013, dat dit huis eigendom is van de heer [naam appellant] sinds ongeveer vijf jaar en dat zij de verklaring van weduwnaarschap hadden afgegeven zodat hij opnieuw kon trouwen. [..]”.
4.6.
Het rapport is door de Attaché opgesteld en in die hoedanigheid ondertekend, zodat de Svb in beginsel op de juistheid van de inhoud daarvan mag afgaan. Uit het door de Svb in hoger beroep ingediende e-mailbericht van 7 februari 2017, namens de Attaché gericht aan een medewerker van de Svb, volgt dat de Attaché heeft aangegeven dat de medewerkers die het onderzoek hebben uitgevoerd dit hebben gedaan namens de Attaché, dat de Attaché weet wie deze medewerkers zijn en dat uit veiligheidsoverwegingen de naam van de medewerkers niet wordt opgenomen in rapportages. Dat in het rapport niet de namen van de medewerkers die het onderzoek hebben verricht zijn opgenomen, doet aan de zorgvuldigheid en betrouwbaarheid van de bevindingen van deze medewerkers daarom niet af. De namen van de Caid, Cheikh en Mokaddem met wie de medewerkers hebben gesproken, zijn eveneens in het rapport niet vermeld, doch uit het rapport wordt wel duidelijk dat dit de plaatselijke, voor [naam arronddissement] en de [adres] verantwoordelijke, autoriteiten betreft. Het betoog van appellanten dat het rapport wegens het ontbreken van de namen van de betrokken medewerkers en plaatselijke autoriteiten onzorgvuldig is en de Svb het rapport daarom niet aan de besluitvorming ten grondslag kon leggen, slaagt daarom niet.
4.7.
Anders dan de rechtbank is de Raad evenwel met appellant van oordeel dat de onderzoeksbevindingen geen toereikende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat de woning eigendom van appellant is. Hoewel uit het rapport blijkt dat zij appellant goed kennen, geeft dit geen blijk van de redenen van de wetenschap bij de plaatselijke autoriteiten, de Cheikh en Mokaddem, dat appellant eigenaar is van de woning. Evenmin blijkt uit het rapport van andere concrete feiten en omstandigheden waaraan steun voor hun verklaring, dat de woning eigendom van appellant is, valt te ontlenen. Het rapport bevat weliswaar ook de verklaringen van twee buurmannen, die de medewerkers op
6 augustus 2014 bij een bezoek aan de woning spraken en die afzonderlijk van elkaar eveneens hebben verklaard dat appellant sinds ongeveer vijf jaar eigenaar is van de woning, doch ook ten aanzien van deze verklaringen zijn in het rapport echter niet de redenen van de wetenschap bij deze buurmannen, dat appellant eigenaar is van de woning, vermeld. Ook is van deze buurmannen geen naam of adres vermeld. De Svb heeft met de feitelijke bevindingen zoals deze blijken uit het rapport dan ook niet aannemelijk gemaakt dat appellant in de te beoordelen periode beschikte over de woning.
4.8.
Uit 4.4 en 4.7 volgt dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is niet uitgesloten dat de Svb het gebrek in het bestreden besluit kan herstellen door het verrichten van nader onderzoek en aldus de feitelijke grondslag van het bestreden besluit nader kan motiveren. Daarom bestaat er aanleiding om met toepassing artikel 8:51d van de Awb de Svb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe wordt een termijn van twaalf weken gesteld.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt de Svb op om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 11 februari 2016 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. ter Brugge en
M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2017.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J. Smolders

HD