ECLI:NL:CRVB:2017:4270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
16/2014 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd bevestigd. Appellante had zich op 12 september 2014 gemeld voor bijstand en de aanvraag op 18 september 2014 ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat appellante onvoldoende medewerking had verleend tijdens een onaangekondigd huisbezoek op 22 oktober 2014. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de gedingstukken onvoldoende onderbouwing bieden voor de conclusie dat zij niet meewerkte. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het verslag van het huisbezoek niet aantoont dat appellante onvoldoende medewerking heeft verleend. De Raad concludeert dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad geeft het college de opdracht om opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag.

Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.980,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 12 december 2017.

Uitspraak

16/2014 WWB, 16/2015 WWB
Datum uitspraak: 12 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 maart 2016, 15/1587 en 15/2662 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.H. Amstelveen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Amstelveen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Wintjens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 12 september 2014 gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 18 september 2014 heeft appellante de daartoe strekkende aanvraag ingediend. Zij heeft daarbij als verblijfsadres opgegeven [verblijfaders]. Onder het kopje “Overige informatie” heeft appellante vermeld dat zij vanaf 16 september 2014 bij een kennis woont en dat zij van tafel en bed is gescheiden van haar partner.
1.2.
Bij brief van 23 september 2014 heeft het college appellante om nadere gegevens verzocht. Deze brief kwam retour. Uit het RMW-registratiesysteem bleek dat appellante op het adres [adres 2] bekend was. Bij brief van 30 september 2014, geadresseerd aan dit adres, heeft het college appellante opnieuw om gegevens verzocht. Appellante heeft hierop middels een schriftelijke verklaring en stukken gereageerd.
1.3.
Op 22 oktober 2014 hebben twee klantmanagers, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, een onaangekondigd huisbezoek afgelegd aan de woning op het adres [adres 2]
. Hierbij werden appellante, haar minderjarige dochter en de hoofdbewoner
- de heer [naam hoofdbewoner] - aangetroffen. De bevindingen van het huisbezoek zijn neergelegd in een rapport van 22 oktober 2014.
1.4.
Bij besluit van 23 oktober 2014 (besluit 1) heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 24 februari 2015 (bestreden besluit 1) heeft het college het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante tijdens het huisbezoek geen volledige medewerking heeft verleend, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.5.
Op 28 oktober 2014 heeft appellante opnieuw bijstand aangevraagd. Bij besluit van 19 november 2014 (besluit 2), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 maart 2015 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college, onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ten grondslag gelegd dat appellante geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft vermeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 1
en 2 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de WWB ingetrokken en vervangen door de Participatiewet (PW). Op grond van het in artikel 78z, derde lid, van de PW opgenomen overgangsrecht is in dit geval de WWB het toetsingskader omdat het bestuursorgaan vóór 1 januari 2015 heeft beslist op vóór die datum ingediende aanvragen om bijstand.
Afwijzing aanvraag 18 september 2014
4.2.
Appellante stelt zich op het standpunt dat de gedingstukken onvoldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat zij onvoldoende medewerking heeft verleend tijdens het huisbezoek. Die grond slaagt. Uit het verslag dat is opgemaakt van het huisbezoek blijkt niet dat appellante daaraan geen of onvoldoende medewerking heeft verleend. Uit het verslag kan worden opgemaakt dat er twee momenten zijn aan te wijzen waarop appellante weigert haar medewerking te verlenen, respectievelijk de toegang tot een ruimte belet. Beide keren werkt appelante echter - nadat de beide klantmanagers haar hebben gewezen op de mogelijke gevolgen voor het recht op bijstand - mee aan het voortzetten van het huisbezoek. Aan het feit dat zij beide keren in eerste instantie heeft geweigerd komt, gelet op de alsnog verleende medewerking, geen betekenis toe. De klantmanagers hebben alle bij appellante in gebruik zijnde ruimtes in de woning kunnen bezichtigen en appellante heeft op alle vragen van de klantmanagers geantwoord. Het huisbezoek is ook afgesloten met een bedankje van de klantmanagers richting appellante en de hoofdbewoner voor hun medewerking. Voor zover bepaalde onderzoeksbevindingen vragen of twijfel opriepen bij de klantmanagers, hadden zij daarop moeten doorvragen. Daarvan geeft het verslag van het huisbezoek geen blijk. Voor zover zij wel vragen hebben gesteld aan de hoofdbewoner en hij daarop geen antwoord heeft gegeven, kan dat appellante niet worden tegengeworpen. De klantmanagers hadden eventuele vragen moeten stellen aan appellante.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat bestreden besluit 1 niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft dat niet onderkend. De aangevallen uitspraak zal daarom worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal bestreden besluit 1 worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het college heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat in dat geval het recht op bijstand alsnog inhoudelijk moet worden beoordeeld. Om die reden kan de Raad niet zelf in de zaak voorzien en zal worden volstaan met een opdracht aan het college om opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen besluit 1.
Afwijzing aanvraag 28 oktober 2014
4.4.
Het college heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat, als de Raad zou oordelen dat bestreden besluit 1 geen deugdelijke grondslag heeft, niet alleen de aanvraag van 18 september 2014, maar ook de aanvraag van 28 oktober 2014 alsnog inhoudelijk moet worden beoordeeld. Gelet hierop zal ook aangevallen uitspraak 2 worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal ook bestreden besluit 2 worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Ook nu volstaat een opdracht om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante.
5. Tevens ziet de Raad aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep en op € 990,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 24 februari 2015 en van 13 maart 2015;
- bepaalt dat het college met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten neemt op de
bezwaren tegen de besluiten van 23 oktober 2014 en van 19 november 2014;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.980,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 214,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en P.W. van Straalen en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J. Tuit

HD