ECLI:NL:CRVB:2017:4273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
16/4313 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor verhuizing en dubbele huurkosten op basis van niet-bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellante, die in januari 2014 in een seniorenwoning is gaan wonen, op 16 maart 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van dubbele huur en verhuiskosten. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, omdat de kosten volgens hen niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de verklaringen van haar huisarts en psychologe, die stelden dat haar woonsituatie schadelijk was voor haar gezondheid. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht concludeerde dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een verhuizing noodzakelijk maakten. De Raad overwoog dat appellante slechts kort in het seniorencomplex had gewoond en dat er geen duidelijke medische noodzaak was voor de verhuizing.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden was gedaan. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat de kosten van de verhuizing en dubbele huur voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, en dat er mogelijk andere oplossingen waren voor de problemen die zij ervoer in haar woonsituatie. De uitspraak werd gedaan op 12 december 2017.

Uitspraak

16.4313 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
2 juni 2016, 15/4558 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 12 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.T. Ghaffari, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ghaffari. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.M.J. de Vries en mr. L.M.P. Servais.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is in januari 2014 gaan wonen in een seniorenwoning in een appartementencomplex in [gemeente] . Zij heeft op 16 maart 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van dubbele huur en verhuiskosten. Ze heeft daarbij vermeld dat zij door ernstige woonomstandigheden genoodzaakt is om zo spoedig mogelijk te verhuizen alsmede dat zij de dag erna zou vernemen op welk adres zij zou komen te wonen.
1.2.
Op 23 maart 2015 heeft appellante de huurovereenkomst voor haar nieuwe woning ondertekend en de kosten van de huur, het voorschot voor de servicekosten en de verhuurkosten voldaan tot een bedrag van € 1.020,59.
1.3.
Bij besluit van 8 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juni 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat sprake is van incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. Voor deze kosten wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Daarvan is geen sprake. De verhuizing is niet op grond van medische of sociale gronden noodzakelijk. De noodzaak van de verhuizing kan volgens het college niet worden afgeleid uit de in de bezwaarprocedure ingezonden verklaringen van de huisarts en van de behandelend psychologe, omdat daarin alleen gesteld wordt dat de (oude) woonsituatie de gezondheid van appellante schaadt, maar daarmee nog niet is gegeven dat verhuizen in medisch opzicht de enige oplossing was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep, op de hierna te bespreken gronden, tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is, voor zover hier van belang, bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
De kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden bestreden hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit algemene bijstand en aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
Het geschil is beperkt tot de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank te weinig gewicht heeft toegekend aan de verklaringen van de huisarts en behandelend psychologe. De rechtbank heeft uit deze verklaringen afgeleid dat appellante er goed aan deed om te verhuizen, maar niet dat een verhuizing absoluut noodzakelijk was. Volgens appellante blijkt uit de verklaringen wel degelijk dat de verhuizing zeer dringend en noodzakelijk was. Zo heeft de huisarts in haar verklaring van 11 mei 2015 geschreven dat de woonplek van appellante een ziekmakende invloed op haar had, zowel geestelijk als lichamelijk. In een aanvullende verklaring van 22 juli 2015 heeft de huisarts vermeld dat zij appellante tijdens een spreekuurbezoek op 12 maart 2015 dringend heeft geadviseerd om andere huisvesting te zoeken. Uit de verklaring van de psychologe van 14 juni 2015 en haar nadere toelichting van 24 augustus 2015 blijkt dat de vorige woonsituatie van appellante dermate stresserend was dat het ten koste van haar slaap en haar emotionele stabiliteit ging. Als gevolg van pestgedrag voelde appellante zich onveilig en namen haar slaapproblemen toe, wat de angstklachten versterkte. Ook de psychologe heeft appellante geadviseerd om zo spoedig mogelijk uit te kijken naar een andere woonsituatie. Vanwege de geestelijke gezondheid van appellante is het van belang om haar te behoeden voor een ernstige depressie.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake was van zeer bijzondere omstandigheden. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat appellante slechts korte tijd in het seniorencomplex heeft gewoond en zij al langer onder behandeling was in verband met angst, depressie en slaapproblemen. Niet duidelijk is wat er nu precies speelde tussen appellante en de andere bewoners van het seniorencomplex, hoe lang dat al speelde en welke invloed de door appellante gestelde problemen hadden op de al bestaande gezondheidsproblemen van appellante. Daar komt bij dat er mogelijk andere oplossingen waren voor de gestelde problemen met de andere bewoners, zoals mediation of bemiddeling door de woningbouwvereniging, de wijkagent of het wijkteam. Appellante heeft er weliswaar op gewezen dat eerder door een externe instantie zonder succes is geprobeerd om te bemiddelen bij conflicten tussen de bewoners, maar niet duidelijk is wat voor conflicten dit betrof. Bovendien speelde dit in een periode voordat appellante op het adres kwam wonen en had dat conflict dus geen betrekking op haar relatie met de medebewoners. Gelet op dit geheel van feiten en omstandigheden heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen medische noodzaak was om te verhuizen en de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden afgewezen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en P.W. van Straalen en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J. Tuit

HD