ECLI:NL:CRVB:2017:4305

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
17/634 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen besluit Ziektewet en bewijsvoering door getuigen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de tijdigheid van een bezwaarschrift dat door betrokkene is ingediend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 29 februari 2016, waarin werd vastgesteld dat betrokkene vanaf 19 april 2016 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet. Betrokkene stelde dat zij op 15 maart 2016 het bezwaarschrift ter post had bezorgd, wat door getuigen werd bevestigd. Appellant, het Uwv, betwistte de tijdigheid van het bezwaar, omdat het bezwaarschrift volgens hen niet was ontvangen en niet aangetekend was verzonden.

De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat betrokkene overtuigend had aangetoond dat zij tijdig bezwaar had gemaakt. In hoger beroep herhaalde het Uwv zijn standpunt dat het bezwaarschrift nooit was ontvangen en dat de vraag naar de tijdigheid irrelevant was. Betrokkene voerde aan dat getuigenverklaringen voldoende bewijs vormden voor de tijdige verzending van het bezwaarschrift.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat betrokkene op basis van de getuigenverklaringen aannemelijk had gemaakt dat zij het bezwaarschrift op 15 maart 2016 ter post had bezorgd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 1.382,22 bedroegen. Tevens werd een griffierecht van € 501,- opgelegd aan het Uwv.

Uitspraak

17/634 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 oktober 2016, 16/2960 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 13 december 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. F. Gül, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft de eerste maal plaatsgevonden op 19 juli 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Gül.
Het onderzoek is vervolgens geschorst en voortgezet ter zitting op 23 augustus 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Gül. [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] zijn als getuigen gehoord.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene vanaf 19 april 2016 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet.
1.2.
Het bezwaar van betrokkene tegen deze beslissing heeft appellant bij besluit van 13 april 2016 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het door betrokkene op 12 april 2016 digitaal ingediende bezwaarschrift op dezelfde datum door appellant is ontvangen, een dag na afloop van de bezwaartermijn. Voorts is volgens appellant niet gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor betrokkene niet in de gelegenheid was om tijdig bezwaar te maken.
1.3.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en aangevoerd dat zij tijdig binnen de bezwaartermijn per gewone brief bezwaar heeft gemaakt en heeft ter ondersteuning een verklaring van [naam 1] overgelegd. Toen zij op 12 april 2016 besefte dat zij nog niets van appellant had gehoord, heeft zij contact opgenomen met appellant en direct het eerder opgestelde bezwaarschrift digitaal verzonden. Appellant heeft bij verweer naar voren gebracht dat het ter post bezorgde bezwaarschrift door haar niet is ontvangen en dat betrokkene het bezwaarschrift niet aangetekend heeft verzonden.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene behandeld ter zitting op 21 oktober 2016, waar betrokkene is verschenen, bijgestaan door [naam 1] en waar appellant met kennisgeving niet is verschenen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene op overtuigende wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft geen redenen gezien te twijfelen aan de woorden van betrokkene dat zij het bezwaarschrift op 15 maart 2016 ter post heeft bezorgd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vraag of aannemelijk is dat betrokkene het bezwaarschrift tijdig ter post heeft bezorgd niet relevant is omdat het bezwaarschrift nooit is ontvangen. Appellant heeft gewezen op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) en van de Raad, waaruit volgens appellant moet worden afgeleid dat er onvoldoende reden is om het bezwaar in dit geval ontvankelijk te achten
(ABRvS 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3283 en CRvB 4 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1114).
3.2.
Betrokkene heeft herhaald dat zij het bezwaarschrift voldoende gefrankeerd tijdig op
15 maart 2016 ter post heeft bezorgd door het in de brievenbus dicht bij haar huis te deponeren. Zij heeft erop gewezen dat [naam 1] dit mondeling ter zitting bij de rechtbank heeft bevestigd en heeft gewezen op de uitspraak van de ABRvS van 2 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1339). Betrokkene leidt daaruit af dat zij met getuigenverklaringen aannemelijk kan maken dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd en dat niet van doorslaggevende betekenis is dat het bezwaarschrift niet aangetekend is verzonden dan wel door appellant niet is ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.
De termijn voor het indienen van bezwaar tegen het besluit van 29 februari 2016 ving aan op 1 maart 2016 en eindigde op 11 april 2016.
4.3.
Betrokkene heeft gesteld dat zij het bezwaarschrift op dinsdag 15 maart 2016 ter post heeft bezorgd en dat zij daarom tijdig bezwaar heeft gemaakt. Zij heeft die dinsdagavond met [naam 1] het bezwaarschrift opgesteld, in aanwezigheid van [naam 2] . Zij heeft vervolgens de envelop met daarin het bezwaarschrift in de brievenbus dicht bij haar huis gedeponeerd.
4.4.
Op basis van de door de getuigen ter zitting afgelegde verklaringen heeft betrokkene aannemelijk gemaakt, dat zij op 15 maart 2016 het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd en daarmee tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 29 februari 2016.
5. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Aanleiding bestaat om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 1.237,50 aan kosten voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (eenmaal verweer en tweemaal bijwonen van een zitting), € 63,- aan reiskosten in hoger beroep (vijfmaal retour [woonplaats] -Utrecht op basis van openbaar vervoer tweede klasse) en € 81,72 aan verletkosten voor de drie getuigen overeenkomstig artikel 8, eerste lid, aanhef en sub e van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dit betekent in totaal € 1.382,22.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de door betrokkene in hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.382,22;
  • bepaalt dat van het UWV een griffierecht wordt geheven van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) S.L. Alves
sg