ECLI:NL:CRVB:2017:4307
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing bijstandsaanvraag als alleenstaande op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand als alleenstaande door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene had op 3 maart 2016 een aanvraag ingediend, maar de gemeente concludeerde na onderzoek dat hij in een gezamenlijke huishouding leefde met zijn broer, wat zijn recht op bijstand beïnvloedde.
De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene en zijn broer, [X], gedurende de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Raad heeft echter ook overwogen dat de zorg die betrokkene aan [X] verleende niet van zodanig gewicht was dat dit voldeed aan het criterium van wederzijdse zorg zoals bedoeld in de Participatiewet. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat de onderzoeksresultaten niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
In hoger beroep heeft de Raad echter geoordeeld dat de onderzoeksresultaten, waaronder verklaringen van betrokkene over hun woonsituatie en de zorg die zij voor elkaar boden, voldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat er wel degelijk sprake was van wederzijdse zorg. De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. Dit betekent dat betrokkene niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd en geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.