ECLI:NL:CRVB:2017:4352
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van een ouderenadviseur na uitval door gezondheidsproblemen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, werkzaam als ouderenadviseur en maatschappelijk werkster, was sinds 1 oktober 2012 arbeidsongeschikt en had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had haar aanvraag afgewezen, waarna appellante in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad beoordeelde of de inschatting van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv correct was. Appellante voerde aan dat haar functionele mogelijkheden waren overschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hadden meegenomen in hun beoordeling. De Raad concludeerde dat er geen relevante overschrijdingen waren in de werkzaamheden van appellante en dat haar belastbaarheid niet was overschreden.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante per 12 januari 2015 geen recht had op een WIA-uitkering. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de duurzaamheid van de arbeidsverrichting van appellante en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.W. Akkerman als voorzitter.