ECLI:NL:CRVB:2017:4512

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 december 2017
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
16/1734 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medewerking aan medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant A] en [Appellant B] tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag, waarin werd geoordeeld dat [Appellant A] niet heeft meegewerkt aan een medisch onderzoek dat noodzakelijk was voor het vaststellen van zijn recht op een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van [Appellant B] niet-ontvankelijk, omdat hij slechts een afgeleid belang heeft bij de WIA-aanspraken van [Appellant A]. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft gesteld dat er een noodzaak bestaat voor een klinische observatie van [Appellant A] en dat hij zonder goede reden niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. De Raad maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne en concludeert dat er onvoldoende medische gronden zijn om aan te nemen dat het niet meewerken aan het onderzoek [Appellant A] niet te verwijten valt. De Raad wijst erop dat het aan [Appellant A] zelf is om een goed onderzoek naar zijn belastbaarheid mogelijk te maken en dat er geen aanleiding is voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, aangezien er voldoende medische informatie beschikbaar is.

Uitspraak

16/1734 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2016, 15/6890 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant A] en [Appellant B] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. Ӧ Arslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2017. Appellanten hebben zich doen vertegenwoordigen door mr. Arslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
[Appellant A] heeft zich op 10 januari 2012 met psychische klachten ziek gemeld vanuit een situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving. Op 11 juli 2012 heeft een verzekeringsarts van het Uwv na spreekuuronderzoek en dossierstudie gerapporteerd dat er een psychiatrische expertise nodig is om vast te stellen of een psychische ziekte-aandoening aanwezig is en zicht te krijgen op de behandeling. Op 26 oktober 2012 heeft psychiater K. Foeken verklaard dat het vanwege een mutistisch toestandsbeeld van [Appellant A] bij haar onderzoek nauwelijks mogelijk is gebleken een beeld te krijgen van zijn functioneren. Een goed psychiatrisch onderzoek is daardoor niet mogelijk. Om de onderliggende psychiatrische problematiek verder duidelijk te krijgen, lijkt een opname de enige mogelijkheid, aldus deze psychiater. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv besloten tot een klinische observatie middels opname te Tilburg. [Appellant A] kon zich hier niet in vinden en heeft geweigerd de machtiging om informatie in te winnen te ondertekenen. Hierna is hij opnieuw uitgenodigd voor een psychiatrische expertise. Op 17 oktober 2013 heeft [Appellant A] een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Op 13 en 25 februari 2014 is onderzoek verricht door dr. drs. L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog, en dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater. Uit de multidisciplinaire rapportage van 23 april 2014 is naar voren gekomen dat een klinische observatie aanbevolen wordt om zo tot meer valide uitspraken over de eventuele aanwezigheid van een psychiatrische stoornis en mogelijke beperkingen voor het verrichten van arbeid te kunnen komen. Op basis van inconsistenties bij de klinische presentatie, de analyse van het zeer beperkte testmateriaal en de overige beschikbare informatie konden er bij het huidige onderzoek geen betrouwbare en eenduidige diagnostische conclusies getrokken worden. Hierop is door het Uwv geregeld dat [Appellant A] kort zou worden opgenomen in het Sint Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg. De echtgenote van [Appellant A] kon hierbij, anders dan appellanten wensten, blijkens de brief van het Uwv van 25 juni 2014 niet aanwezig zijn. Op 4 augustus 2014 heeft [Appellant A] zich wel gemeld bij het ziekenhuis, maar is hij vertrokken toen werd bevestigd dat zijn echtgenote niet bij de opname aanwezig mocht zijn.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 28 augustus 2014 de aan [Appellant A] bij wijze van voorschot betaalde WIA-uitkering per 1 september 2014 niet meer uitbetaald op de grond dat het recht op WIA-uitkering niet kan worden vastgesteld, omdat hij niet heeft meegewerkt aan een medisch onderzoek. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van
22 december 2014 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 december 2014 op het standpunt gesteld dat de klinische observatie onverkort noodzakelijk is. In zijn uitspraak van
2 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het door [Appellant A] ingestelde beroep tegen het besluit van 22 december 2014 ongegrond verklaard. In de uitspraak van de voorzieningenrechter is overwogen, dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de noodzaak bestond om de psychische gesteldheid van [Appellant A] te laten onderzoeken in de vorm van een opname van vijf dagen. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden om te concluderen dat een opname vanwege medische redenen uitgesloten moet worden geacht. De voorzieningenrechter oordeelde dat zonder goede reden niet is meegewerkt aan het medisch onderzoek. [Appellant A] heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Bij besluit van 1 mei 2015 heeft het Uwv, onder verwijzing naar artikel 46a van de Wet WIA, de eventueel uit de Wet WIA voortvloeiende aanspraken op uitkering van [Appellant A] buiten aanmerking gelaten. Bij besluit van 13 augustus 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar van [Appellant A] ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd, dat het recht op WIA-uitkering niet kan worden vastgesteld, omdat [Appellant A] heeft geweigerd mee te werken aan een door het Uwv noodzakelijk geacht onderzoek naar zijn gezondheidstoestand. Er is door [Appellant A] volgens het Uwv geen nieuwe medische informatie aangedragen die tot de conclusie leidt dat er gegronde redenen zijn om niet mee te hoeven werken aan de klinische observatie. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 april 2015, overwogen dat [Appellant A] geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd ter staving van zijn betoog dat hij het medisch onderzoek niet kan ondergaan. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien anders dan de voorzieningenrechter te oordelen. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd, dat het niet aan [Appellant A] is om te bepalen op welke locatie en op welke wijze het onderzoek dient plaats te vinden, omdat dit tot de bevoegdheid van het Uwv behoort. De noodzaak voor een dergelijk onderzoek is door het Uwv voldoende onderbouwd. [Appellant A] heeft nog steeds zonder goede reden geen medewerking verleend aan een medisch onderzoek, reden waarom zijn aanspraken op een WIA-uitkering buiten aanmerking moeten blijven. Het Uwv heeft de aanvraag van [Appellant A] dan ook terecht afgewezen.
3.1.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat ten onrechte geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het bezwaarschrift van [Appellant A] . De afwijzing van de WIA-aanvraag had niet mogen worden gebaseerd op de mededeling van
dr. Trompenaars. Het Uwv heeft welbewust voor dr. Trompenaars gekozen, omdat het Uwv wist dat dr. Trompenaars een het Uwv welgevallig rapport zou opstellen. [Appellant A] is mentaal en fysiek niet in staat om vrijwillig te worden opgenomen in een kliniek, gevestigd in een ziekenhuis, dat ver van zijn sociale omgeving is gelegen. De noodzaak voor een dergelijke opname moet worden onderzocht. Appellanten hebben een opname in Parnassia voorgesteld. Appellanten hebben verzocht een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv is van mening dat het zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er een noodzaak bestaat om de psychische gesteldheid van [Appellant A] te laten onderzoeken door een opname van vijf dagen in het ziekenhuis van Tilburg en dat het van hem te vergen is dit onderzoek te ondergaan. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3699, mag de verzekerde zijn medewerking niet afhankelijk maken van door hem zelf gestelde voorwaarden.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Voor zover het hoger beroep is ingesteld door [Appellant B] dient het niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat [Appellant B] slechts een afgeleid belang heeft bij de WIA-aanspraken van [Appellant A] . Hierna wordt een inhoudelijk oordeel gegeven over het beroep van [Appellant A] .
4.2.
Het Uwv heeft toepassing gegeven aan artikel 46a van de Wet WIA. Dit artikel luidt als volgt:
Indien voor het vaststellen van het recht op uitkering op grond van deze wet, in het kader van een aanvraag voor de toekenning van een uitkering op grond van deze wet, naar het oordeel van het Uwv een medisch onderzoek nodig is en de betrokkene niet meewerkt aan dat onderzoek, blijven eventuele uit deze wet voortvloeiende aanspraken op een uitkering op grond van deze wet buiten aanmerking, voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Het Uwv heeft meerdere malen gepoogd door het (laten) verrichten van medisch onderzoek vast te stellen of en in welke mate [Appellant A] arbeidsongeschikt is ten gevolge van ziekte of gebrek. Dit is niet mogelijk gebleken omdat [Appellant A] niet tot nauwelijks sprak en geen contact maakte. Onder de door de psychiaters Foeken en
dr. Trompenaars geschetste omstandigheden heeft het Uwv een opname ter observatie noodzakelijk kunnen achten. Voor de stelling dat in dat kader sprake was van vooringenomenheid van dr. Trompenaars is geen enkele ondersteuning te vinden. Dat het Uwv in het bezwaarschrift aanleiding had moeten zien medisch onderzoek te verrichten valt evenmin in te zien. Het bezwaarschift bevatte geen nieuwe medische gegevens. [Appellant A] bleef daarin – slechts – voorwaarden verbinden aan het door het Uwv noodzakelijk geachte onderzoek, zonder daarvoor een medische onderbouwing te verstrekken. Dat het Uwv nogmaals een psychiater zou moeten inschakelen, zoals ter zitting is betoogd, wordt niet gevolgd, omdat het Uwv al tweemaal een psychiatrische expertise heeft laten verrichten.
4.4.
De rechtbank heeft terecht voldoende gronden aanwezig geacht voor het oordeel dat [Appellant A] nog steeds zonder goede reden niet aan het onderzoek heeft meegewerkt. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
4.5.
Daaraan wordt toegevoegd, dat het in de eerste plaats aan [Appellant A] zelf is om een goed onderzoek naar zijn belastbaarheid mogelijk te maken. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het niet meewerken aan het onderzoek hem niet te verwijten valt. Dat het voor hem op medische gronden onmogelijk is medewerking te verlenen is niet gebleken. [Appellant A] heeft telkens andere redenen aan zijn weigering voor de opname ten grondslag gelegd, die niet overtuigend zijn onderbouwd.
4.6.
Voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige bestaat geen aanleiding aangezien er ruim voldoende medische informatie beschikbaar is.
4.7.
Het onder 4.2 tot en met 4.5 overwogene leidt tot het oordeel dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de eventuele uit de Wet WIA voortvloeiende aanspraken op uitkering van [Appellant A] op grond van artikel 46a van die wet buiten aanmerking blijven zo lang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep van [Appellant B] niet-ontvankelijk;
- bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en D. Hardonk-Prins en C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.H. Budde

UM