Uitspraak
21 mei 2015, 15/454 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
27 oktober 2010 geen uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, op de grond dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het beroep tegen het betreffende besluit op bezwaar van 13 januari 2011 is door de rechtbank Den Haag bij uitspraak van
13 juli 2011 ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van 29 november 2013 heeft de Raad de aangevallen uitspraak van 13 juli 2011 vernietigd, het beroep tegen het besluit van
13 januari 2011 gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 13 januari 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
21 februari 2011 in verband met een voorgenomen revalidatie. Bij de besluiten op bezwaar, beide van 27 september 2011, heeft het Uwv appellant op respectievelijk 5 november 2010 en
21 februari 2011 niet toegenomen arbeidsongeschikt geacht. Bij de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2012 zijn de beroepen hiertegen ongegrond verklaard. Bij voornoemde uitspraak van 29 november 2013 heeft de Raad tevens de uitspraak van de rechtbank van 15 februari 2012 bevestigd.
12 september 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 maart 2013 heeft de rechtbank Den Haag het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
18 april 2016 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 september 2012 vernietigd. Voorts heeft de Raad het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad heeft hierbij geconcludeerd dat het Uwv een nieuwe arbeidsongeschiktheidsbeoordeling dient te verrichten waarbij een tijdelijke arbeidsurenbeperking van 2 uur en 15 minuten per week aan de orde is en waarbij uitgegaan kan worden van functies waarvoor een mbo-niveau 3 diploma vereist is.
1 januari 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid nog immer minder is dan 35%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 december 2014 bij besluit van 9 december 2014 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
WIA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35-80% van
23 januari 2012 tot 1 januari 2014. Per 1 januari 2014 wordt appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht en is de toegekende uitkering beëindigd.
1 januari 2014 ingetrokken. Dit betreft een wijziging van het bestreden besluit, nu bij het bestreden besluit de toekenning van een WIA-uitkering is geweigerd met ingang van
1 januari 2014. Het besluit van 22 juni 2016 zal, voor zover het de intrekking van de uitkering met ingang van 1 januari 2014 betreft (bestreden besluit 2), op grond van artikel 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure in hoger beroep worden betrokken.
6 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2703, de Raad als (minimum)eis dat bij de (onafhankelijke) medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten. Deze situatie doet zich hier niet voor nu de neuroloog, de revalidatiearts en de orthopedisch chirurg niet hebben gerapporteerd dat appellant bepaalde handelingen niet kan verrichten. Dit met uitzondering van het bovenschouder actief zijn, waarvoor beperkingen in de FML zijn opgenomen.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 9 december 2014;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 juni 2016, voor zover dit behelst de intrekking van de WIA-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2014, ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.227,50;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.