ECLI:NL:CRVB:2017:705

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
15/8503 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorg op grond van de AWBZ voor Begeleiding individueel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functie Begeleiding individueel, welke door het CIZ was afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische adviezen die aan de afwijzing ten grondslag lagen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de inschatting van de beperkingen van de appellant door het CIZ. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant niet is aangewezen op begeleiding individueel op basis van de AWBZ, en dat de rechtbank de eerdere beslissing terecht ongegrond heeft verklaard.

De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.W. Weehuizen, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen in het psychisch functioneren door het CIZ zijn onderschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank had al voldoende gemotiveerd waarom de medische adviezen van het CIZ niet ter discussie gesteld konden worden. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en het hoger beroep van de appellant afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/8503 AWBZ
Datum uitspraak: 22 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
24 november 2015, 15/1968 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2017. Appellant en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjes-van Bussel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 5 januari 2015 heeft CIZ de aanvraag van appellant, strekkende tot toekenning van zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functie Begeleiding individueel, afgewezen. Aan dit besluit liggen een indicatierapport en een medisch advies van 30 december 2014 ten grondslag.
1.2.
In bezwaar heeft medisch adviseur J. van der Sluis op 10 juni 2015 een medisch advies uitgebracht. De adviseur heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van lichte tot matige beperkingen op het gebied van psychisch welbevinden en op het gebied van psychosociaal functioneren ten gevolge van een chronische PTSS. De grondslag is psychiatrie. Er is geen sprake van een uitbehandelde situatie. Appellant dient zijn beperkingen zoveel als mogelijk door middel van behandeling te verminderen, zie ECLI:NL:CRVB:2014:4400, r.o. 1.10.
1.3.
Bij besluit van 26 juni 2015 (bestreden besluit) heeft CIZ, onder verwijzing naar het medisch advies van 10 juni 2015, het bezwaar tegen het besluit van 5 januari 2015 ongegrond verklaard. CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van matige beperkingen in het psychisch functioneren van appellant. Bovendien is behandeling in de situatie van appellant voorliggend op de inzet van AWBZ-zorg, ook al is de recent bij Ypse gestarte behandeling voorlopig gestaakt omdat appellant verminderd psychisch belastbaar is. Het ligt op de weg van de behandelaar om een meer specifiek behandeltraject te starten. Niet is gebleken dat binnen de GGZ geen passend behandelaanbod voor appellant aanwezig is.
1.4.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft aangevoerd dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen, omdat zijn beperkingen in het psychisch functioneren door CIZ zijn onderschat en ernstiger zijn dan wordt aangenomen. Ook op het terrein van de sociale redzaamheid heeft appellant ernstige beperkingen. Volgens appellant kan vanuit de reguliere behandelinstanties geen passend behandelaanbod aan hem worden gedaan.
2.1.
In beroep heeft medisch adviseur L. Cornelissen-Houben op 8 oktober 2015 een aanvullend medisch advies uitgebracht. Hierin is vermeld dat de behandelend psycholoog van appellant bij Ypse hem heeft doorverwezen naar Reinier van Arkel voor gespecialiseerde GGZ-behandeling. De psychiater van Reinier van Arkel heeft de medisch adviseur bericht dat zij een intakegesprek heeft gehad met appellant en dat wordt bezien welk behandeltraject hij zal volgen. Zij kan nog geen uitspraken doen over de diagnose of de behandeling. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat behandeling vanuit de GGZ nog steeds is aangewezen voor appellant. Er is geen aanleiding om het advies van 10 juni 2015 te wijzigen. CIZ heeft onder verwijzing naar het advies van 8 oktober 2015 zijn standpunt gehandhaafd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de medische adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Appellant heeft geen medisch objectiveerbare stukken aangeleverd op grond waarvan aan de bevindingen en de conclusies van de medische adviseurs zou moeten worden getwijfeld. Er is geen grond voor het oordeel dat CIZ de beperkingen van appellant onjuist heeft ingeschat. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat geen passend behandelaanbod kan worden gedaan vanuit de reguliere behandelinstanties. CIZ heeft de medische adviezen aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen en op grond hiervan terecht aangenomen dat appellant niet is aangewezen op begeleiding individueel op grond van de AWBZ.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
CIZ heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans

IJ