Uitspraak
8 april 2016, 15/5687 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had op 20 februari 2015 verzocht om een tijdelijke maatwerkvoorziening voor maatschappelijke opvang. Dit verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 16 april 2015 afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond in een besluit van 26 augustus 2015, waarbij het zich baseerde op artikel 1.2.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 20 februari 2015 tot 1 juni 2015, de datum waarop hij een verblijfsvergunning asiel kreeg, niet voldeed aan de voorwaarden om als vreemdeling aanspraak te maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De Raad heeft de argumenten van de appellant niet gevolgd en verwees naar een eerdere uitspraak van 22 februari 2017, waarin soortgelijke overwegingen zijn gemaakt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant geen recht had op de gevraagde maatwerkvoorziening.
De uitspraak werd gedaan door L.M. Tobé, met R.H. Budde als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 februari 2017. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.