ECLI:NL:CRVB:2017:833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
16/3311 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van maatwerkvoorziening voor vreemdeling op basis van het koppelingsbeginsel in de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had op 20 februari 2015 verzocht om een tijdelijke maatwerkvoorziening voor maatschappelijke opvang. Dit verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 16 april 2015 afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond in een besluit van 26 augustus 2015, waarbij het zich baseerde op artikel 1.2.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 20 februari 2015 tot 1 juni 2015, de datum waarop hij een verblijfsvergunning asiel kreeg, niet voldeed aan de voorwaarden om als vreemdeling aanspraak te maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De Raad heeft de argumenten van de appellant niet gevolgd en verwees naar een eerdere uitspraak van 22 februari 2017, waarin soortgelijke overwegingen zijn gemaakt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant geen recht had op de gevraagde maatwerkvoorziening.

De uitspraak werd gedaan door L.M. Tobé, met R.H. Budde als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 februari 2017. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/3311 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 april 2016, 15/5687 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 16/3797, 16/3798, 16/3799, 16/3806, 16/3884, 16/3885, 16/3886, 16/3887, 16/3888, 16/3913, 16/1746, 16/2554, 16/2557, 16/3306, 16/3311, 16/3391, 16/3403, 16/3405, 16/3490, 16/3603, 16/3746, 16/3747, 16/3753 en 17/1023 heeft gevoegd plaatsgehad op 15 februari 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Appellant heeft het college op 20 februari 2015 verzocht een tijdelijke maatwerkvoorziening te treffen bestaande uit passende maatschappelijke opvang.
1.3.
Bij besluit van 16 april 2015 heeft het college dit verzoek afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 26 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 april 2015 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college, voor zover van belang, de afwijzing van een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang, gebaseerd op artikel 1.2.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep voor zover dat betrekking heeft op de Wmo 2015 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder verwijzing naar artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 geoordeeld dat appellant geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroepschrift van appellant begrijpt de Raad aldus dat appellant beoogt een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 te krijgen voor de periode van
20 februari 2015, datum aanvraag, tot 1 juni 2015, de datum met ingang waarvan hem een verblijfsvergunning asiel is verleend.
4.2.
Appellant was in de onder 4.1 genoemde periode geen vreemdeling als bedoeld in artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en was ook niet op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 met een Nederlander gelijkgesteld. De Raad volgt appellant niet in zijn beroepsgrond dat hij in deze periode recht had op een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo 2015 en verwijst hierbij naar zijn oordeel zoals dat is neergelegd in zijn uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellant in de periode hier in geding geen aanspraak kon maken op een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo 2015. Hetgeen appellant in onderhavige zaak meer of anders heeft aangevoerd brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.3.
De aangevallen uitspraak komt voor zover deze betrekking heeft op de Wmo 2015 voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de Wmo 2015.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) R.H. Budde

RB