ECLI:NL:CRVB:2017:840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
16/3753 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing maatwerkvoorziening voor vreemdeling op grond van koppelingsbeginsel in de Wmo 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, een moeder en haar zoon, die vreemdelingen zijn volgens de Vreemdelingenwet 2000. Zij hadden geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen ten tijde van belang. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had hun aanvraag voor een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen op 20 april 2015, met als reden dat zij niet voldeden aan de voorwaarden van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015. Het college verklaarde het bezwaar van appellanten tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 16 oktober 2015.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarbij zij oordeelde dat appellanten geen recht hadden op een maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015. Appellanten gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellanten niet als vreemdelingen in de zin van artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wmo 2015 kunnen worden aangemerkt en ook niet gelijkgesteld zijn aan een Nederlander volgens artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

De Raad bevestigt dat de opvangvoorzieningen onder verantwoordelijkheid van de centrale overheid vallen en dat er een toereikende invulling moet worden gegeven aan het verdragsrecht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten geen aanspraak kunnen maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de Wmo 2015, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/3753 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 april 2016, 15/7697 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellanten] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 16/3797, 16/3798, 16/3799, 16/3806, 16/3884, 16/3885, 16/3886, 16/3887, 16/3888, 16/3913, 16/1746, 16/2554, 16/2557, 16/3306, 16/3311, 16/3391, 16/3403, 16/3405, 16/3490, 16/3603, 16/3746, 16/3747, 16/3753 en 17/1023 heeft gevoegd plaatsgehad op 15 februari 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten, moeder en zoon, zijn vreemdelingen als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die ten tijde hier van belang geen aanspraak hadden op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van appellanten aangemerkt als aanvraag om een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en deze aanvraag bij besluit van 20 april 2015 afgewezen. Het college heeft, voor zover van belang, de afwijzing gebaseerd op artikel 1.2.2 van de Wmo 2015.
1.3.
Bij besluit van 16 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 20 april 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep voor zover dat betrekking heeft op de Wmo 2015 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder verwijzing naar artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 geoordeeld dat appellanten geen aanspraak kunnen maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015.
3. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten zijn geen vreemdelingen als bedoeld in artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en zijn ook niet op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 met een Nederlander gelijkgesteld. Voor zover appellanten in hoger beroep aanvoeren dat zij recht hebben op een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo 2015, verwijst de Raad naar zijn oordeel zoals dat is neergelegd in zijn uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1. Ook voor kinderen en hun ouders op wie het onder artikel 1.2.2. van de Wmo 2015 opgenomen koppelingsbeginsel van toepassing is, geldt dat de Raad ervan uitgaat dat de opvangvoorzieningen onder verantwoordelijkheid van de centrale overheid vallen en dat met deze tot het vreemdelingenrecht behorende voorzieningen een toereikende invulling moet worden gegeven aan het verdragsrecht. Het is in hoger beroep uiteindelijk aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om over de uitvoering hiervan te oordelen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellanten geen aanspraak kunnen maken op een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo 2015. Hetgeen appellanten in onderhavige zaak meer of anders hebben aangevoerd brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.2.
De aangevallen uitspraak komt voor zover deze betrekking heeft op de Wmo 2015 voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de Wmo 2015.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) R.H. Budde

RB