ECLI:NL:CRVB:2017:914
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de verlaging van bijstand wegens het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid na verlies van rijbewijs
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Huizen, die zijn bijstandsuitkering had verlaagd. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was werkzaam als chauffeur in het leerlingenvervoer. Na het verlies van zijn rijbewijs wegens rijden onder invloed, beëindigde zijn werkgever de arbeidsovereenkomst. Het college verlaagde de bijstand met 100% voor de maand december 2014, omdat appellant door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid had behouden. Appellant stelde dat de maatregel punitief was en dat hij al maatregelen had genomen om zijn gedrag te verbeteren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de opgelegde maatregel niet als bestraffend kon worden aangemerkt, maar als een reparatoire maatregel die bedoeld was om appellant te stimuleren zijn gedrag te verbeteren. De Raad wees erop dat de wetgever met de WWB niet de intentie had om opzettelijk leed toe te brengen, maar om bijstandsontvangers verantwoordelijkheidsbesef bij te brengen. De omstandigheden van appellant, zoals zijn gezinssituatie en financiële situatie, gaven geen aanleiding om de maatregel te matigen. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen.