ECLI:NL:CRVB:2017:942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
14/6843 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijzondere bijstand woonkosten na verkoop woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor woonkosten werd afgewezen. Appellant ontving ten tijde van belang een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en was eigenaar van een woning, die hij alleen bewoonde. De aanvraag voor bijzondere bijstand werd ingediend op 2 december 2013, met de bedoeling om ondersteuning te krijgen voor de woonkosten over de periode van 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant voldoende draagkracht zou hebben om de kosten zelf te dekken. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn inkomen niet toereikend was om de woonkosten te betalen. Echter, vanaf 1 februari 2015 was appellant geen eigenaar meer van de woning, omdat deze was verkocht. De verkoopopbrengst was onvoldoende om de hypothecaire lening volledig af te lossen, maar de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen heeft appellant laten weten dat het verlies, met uitzondering van de nog onbetaalde hypotheekrente, hem zou worden kwijtgescholden. Tijdens de zitting heeft appellant geen procesbelang kunnen aantonen, omdat hij geen woonkosten meer verschuldigd was over de periode waar het hoger beroep op betrekking had.

De Raad heeft geconcludeerd dat appellant onvoldoende belang heeft bij een uitspraak op het hoger beroep, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2017.

Uitspraak

14/6843 WWB
Datum uitspraak: 7 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 november 2014, 14/4544 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.H. Sloof, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Bij brief van 25 mei 2016 heeft het college nadere stukken ingediend.
Namens appellant heeft mr. F. Gül, als opvolgend raadsvrouw, hierop bij brief van 1 juni 2016 gereageerd. Zij heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2016. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 15/5297 WWB, 16/2303 WWB en 16/2537 PW. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gül. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.R. Klijn en M.W. Meijer. In de zaken 15/5297 WWB, 16/2303 WWB en 16/2537 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde hier van belang een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Hij was tezamen met zijn voormalige echtgenote eigenaar van de woning die hij alleen bewoonde. Op de woning rustte een hypotheek, verbonden aan een lening die door hen gezamenlijk was afgesloten bij de [bank] .
1.2.
Op 2 december 2013 heeft appellant een aanvraag gedaan om, voor zover hier van belang, bijzondere bijstand voor zijn woonkosten over de periode van 1 september 2013 tot en met
31 augustus 2014 (woonkostentoeslag), bestaande uit onder meer de rente over de lening (hypotheekrente).
1.3.
Bij besluit van 12 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 juni 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de woonkosten over de periode van 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2014 afgewezen op de grond dat appellant voldoende draagkracht had om deze te betalen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat zijn inkomen niet voldoende was om zijn woonkosten te betalen.
4. Vanaf 1 februari 2015 is appellant geen eigenaar meer van de woning door verkoop en overdracht daarvan. De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen, verantwoordelijk voor de Nationale Hypotheek Garantie, heeft appellant bij brief van 17 maart 2015 laten weten, verkort weergegeven, dat de verkoopopbrengst van de woning onvoldoende was om de hypothecaire lening volledig af te lossen en dat het hierdoor ontstane verlies, met uitzondering van het bedrag van de nog onbetaalde hypotheekrente, hem wordt kwijtgescholden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ter zitting van de Raad heeft appellant meegedeeld dat de nog onbetaalde rente, bedoeld in de brief van 17 maart 2015, betrekking had op achterstallige hypotheekrentebetalingen over de periode van 1 oktober 2014 tot 1 februari 2015. Niet in geschil is dat appellant geen woonkosten meer is verschuldigd over de periode van 1 september 2013 tot en met
31 augustus 2014.
5.2.
Gelet op het voorgaande is de vraag aan de orde of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep, dat ziet op de woonkosten over voormelde periode. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0905) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben.
5.3.
Appellant heeft ter zitting van de Raad, gevraagd naar zijn procesbelang in deze zaak, geen (nader) punt van belang naar voren gebracht.
5.4.
Wat in 5.1 tot en met 5.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat appellant onvoldoende belang heeft bij een uitspraak op het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en F. Hoogendijk en
Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2017.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J. Smolders

HD