ECLI:NL:CRVB:2017:945

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
15/6851 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet aannemelijk maken van dakloosheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich had gemeld voor bijstand op basis van dakloosheid, had zijn aanvraag zien afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk dakloos was. Tijdens het intakegesprek op 28 november 2014 had de appellant aangegeven dakloos te zijn, maar uit onderzoek van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) bleek dat hij op een specifiek adres verbleef gedurende de periode van 1 tot en met 12 december 2014. De appellant had elf sms-berichten gestuurd naar de DWI waarin hij bevestigde op dat adres te verblijven. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de wettelijke verplichtingen om zijn woon- en verblijfsituatie duidelijk te maken, wat leidde tot de conclusie dat hij geen recht had op bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.6851 PW

Datum uitspraak: 21 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2015, 15/2883 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2017. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 3 november 2014 heeft appellant zich gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Daarbij heeft appellant vermeld dat hij dakloos is. Appellant heeft over de periode van 4 november 2015 tot en met 10 november 2015 een zogenoemd zevendagenformulier ingevuld. Op 21 november 2014 heeft appellant een aanvraag ingediend. Tijdens het intakegesprek op 28 november 2014 is met appellant met ingang van 1 december 2014 de zogenoemde sms-procedure afgesproken, inhoudende dat hij vanaf 1 december 2014 iedere avond de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) informeert met een sms over zijn verblijfsadres van die nacht en het tijdstip van vertrek.
1.2.
De afdeling Controle van de DWI heeft een onderzoek ingesteld naar de woon- en verblijfsituatie van appellant. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 12 december 2014. Hieruit komt naar voren dat appellant gedurende de periode van 1 december 2014 tot en met 12 december 2014 op het adres [adres] heeft verbleven.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 maart 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant zijn hoofdverblijf had op [adres] . Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een (zwervende) dakloze is, zodat hij geen aanspraak kan maken op bijstand op grond van de wettelijke regeling voor daklozen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 3 november 2014 tot en met 16 december 2014.
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD3393) moeten de daklozen die een zwervend bestaan leiden worden gerekend tot de doelgroep van de wettelijke regeling voor adreslozen en is voor de beoordeling van het recht op bijstand van de adresloze de feitelijke woon- en leefsituatie van de betrokkene van doorslaggevend belang.
4.4.
Uit het rapport van 12 december 2014 blijkt dat appellant in de periode van 1 december 2014 tot en met 12 december 2014 elf sms-berichten naar de DWI heeft gestuurd met de mededeling dat hij op [adres] verblijft. Daarbij heeft hij de vertrektijden van
2 december 2014 tot en met 12 december 2014 vanaf dat adres doorgegeven. Op 12 december 2014 hebben twee handhavingsspecialisten van de DWI het opgegeven adres bezocht. Appellant deed de deur open en heeft hij zijn spullen getoond, waaronder een rugzak met kleding, foto’s en spuitbussen en desgevraagd haalde appellant ook administratie van de DWI uit de woning. Appellant heeft toen verklaard dat hij sinds 1 december 2014 op [adres] verblijft, dat hij daar langer mag blijven omdat hij last heeft van cariës, dat hij daar mag blijven tot hij geld heeft om de opvang in te gaan en dat hij momenteel niet op een ander adres terecht kan.
4.5.
Gelet op 4.4 heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij in de hier te beoordelen periode een zwervende dakloze was. Hij beschikte over een vaste verblijfplaats op [adres] . De door appellant gestelde omstandigheid dat hij vanwege zijn medische situatie niet in staat was om te zwerven en genoodzaakt was te verblijven op [adres] , doet hier niet aan af. Voor de beoordeling van het recht op bijstand is immers de feitelijke woon- en leefsituatie van de betrokkene doorslaggevend.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.A. de Graaff

HD