ECLI:NL:CRVB:2018:1016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de afwijzing van een verzoek tot verhuizing naar Turkije met behoud van Wajong-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een Wajong-uitkering ontvangt, tegen de afwijzing van zijn verzoek om met behoud van deze uitkering naar Turkije te verhuizen. Appellant, geboren in 1980 en met zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit, heeft een chronische psychiatrische aandoening en is afhankelijk van de zorg van zijn ouders, die van plan zijn naar Turkije te verhuizen. Het Uwv heeft het verzoek van appellant afgewezen, omdat er geen sprake zou zijn van een onbillijkheid van overwegende aard, zoals vereist in de beleidsregels voor de voortzetting van de Wajong-uitkering buiten Nederland.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat de redenen voor de verhuizing niet als zwaarwegende redenen kunnen worden aangemerkt. In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn beroep op de beleidsregels gedaan, maar het Uwv heeft aangevoerd dat appellant deze beroepsgrond eerder had ingetrokken. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het geschil in hoger beroep beperkt is tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen onbillijkheid van overwegende aard is.
De Raad concludeert dat de door appellant aangevoerde feiten en omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als zwaarwegende redenen voor toepassing van de hardheidsclausule. De wens van de ouders om naar Turkije te verhuizen is begrijpelijk, maar is in overwegende mate gebaseerd op eigen keuze zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak is gebleken. Daarom wordt het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.