ECLI:NL:CRVB:2018:1067
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand op basis van draagkracht en gemeentelijk beleid
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1997 en woonachtig bij zijn moeder, op 23 juli 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 598,-. Het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân heeft deze aanvraag op 14 september 2015 afgewezen, omdat de draagkracht van appellant hoger was dan de aangevraagde kosten. Het college heeft de draagkracht vastgesteld op € 1.708,85 per jaar, wat hoger is dan de kosten waarvoor bijstand werd aangevraagd. De rechtbank Noord-Nederland heeft in haar uitspraak van 12 augustus 2016 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij het beleid van het college om 35% van het inkomen boven de bijstandsnorm als draagkracht te beschouwen, niet kennelijk onredelijk achtte.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de bijstandsnorm voor thuiswonende 18- tot 21-jarigen onvoldoende is om in het levensonderhoud te voorzien. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college de beoordelingsruimte bij het bepalen van de draagkracht correct heeft ingevuld. De Raad heeft vastgesteld dat de geringe hoogte van de gevraagde kosten en het belang van toegang tot de rechter geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden dwingen om van zijn beleid af te wijken. De Raad heeft ook geoordeeld dat het college niet in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door niet expliciet te beslissen op het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar, aangezien dit impliciet was afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden, en heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.