In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, waarbij zijn bijstandsuitkering is verlaagd wegens het niet meewerken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en werd meerdere keren uitgenodigd voor bijeenkomsten om een digitale vragenlijst in te vullen. Ondanks meerdere uitnodigingen heeft appellant zich afgemeld voor de bijeenkomsten in juli 2015 en is hij zonder bericht niet verschenen op de bijeenkomsten in augustus 2015. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellant met 100% te verlagen voor de duur van een maand.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant niet op de bijeenkomsten is verschenen en dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij zich tijdig heeft afgemeld. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellant niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met verbetering van gronden, en het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.
De uitspraak benadrukt de verplichting van de bijstandsontvanger om te verschijnen op afspraken en tijdig af te melden bij verhindering. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om de maatregel te heroverwegen, ondanks de door appellant aangevoerde persoonlijke omstandigheden.