In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een nabestaandenuitkering aan appellante, die woonachtig is in Marokko. De uitkering was eerder toegekend op basis van arbeidsongeschiktheid na het overlijden van haar echtgenoot in 2008. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de uitkering in 2013 ingetrokken, omdat appellante niet meer voldeed aan de voorwaarden van de Algemene nabestaandenwet (ANW) door niet langer als arbeidsongeschikt te worden beschouwd. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond verklaard.
Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat er geen Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgesteld. Ze verwees naar medische gegevens uit Marokko en stelde dat ze door financiële beperkingen niet in staat was om een deskundige in te schakelen. De Svb verdedigde de intrekking van de uitkering en stelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de Svb zich terecht had gebaseerd op de adviezen van het Uwv en dat er geen reden was om aan de zorgvuldigheid van het onderzoek te twijfelen.
De Raad concludeerde dat appellante in medisch opzicht in staat moest worden geacht arbeid te verrichten en dat er geen sprake was van een oneerlijk proces. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad benadrukte dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming was gewaarborgd en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen.