In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin haar recht op ziekengeld werd ingetrokken. Appellante, die zich op 19 februari 2014 ziek meldde met psychische en fysieke klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts in mei 2015, werd vastgesteld dat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de intrekking van haar ziekengeld per 1 juli 2015. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Noord-Holland bevestigde het besluit van het Uwv, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen noodzaak was voor verdere raadpleging van de behandelend sector, aangezien de verzekeringsarts voldoende informatie had om tot zijn oordeel te komen. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwden dat haar beperkingen onjuist waren vastgesteld. De Raad bevestigde dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante, en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de intrekking van het ziekengeld terecht was.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.