ECLI:NL:CRVB:2018:136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die ziek was gemeld op 23 januari 2013, ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had op 30 december 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 23 februari 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, waarna het Uwv een nieuw besluit nam dat de eerdere beslissing bevestigde. Appellante was het niet eens met de conclusies van de deskundige die door de Raad was benoemd en stelde dat haar beperkingen niet adequaat waren beoordeeld. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige zorgvuldig was en dat de FML een juist beeld gaf van de belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies passend waren en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces van het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor werk. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.