ECLI:NL:CRVB:2018:1374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
16/3787 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die van 16 november 2009 tot 1 augustus 2010 als onderwijsassistente werkte, heeft zich ziek gemeld na ernstige medische complicaties en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar in eerste instantie ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend, maar later vastgesteld dat zij per 10 februari 2015 niet meer in aanmerking kwam voor deze uitkering omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geen voldoende medische onderbouwing had overgelegd voor haar stellingen.

In hoger beroep heeft appellante dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedures, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het oordeel van de rechtbank juist was. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe gegevens zijn ingediend die aantonen dat appellante meer beperkt is dan eerder vastgesteld. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en bevestigd dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor haar. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

16/3787 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 april 2016, 15/4821 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Rodriguez Gonzales, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 november 2017 heeft mr. Rodriguez Gonzales zich als gemachtigde van appellante onttrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Namens appellante is verschenen mr. N. Bekri, kantoorgenoot van mr. Rodriguez Gonzales. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft van 16 november 2009 tot en met 1 augustus 2010 gewerkt als onderwijsassistente bij [naam stichting]. In de periode daarna heeft zij afwisselend ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) en uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Met ingang van 10 januari 2014, nadat de uitkering op grond van de WAZO was beëindigd, heeft appellante zich ziek gemeld met klachten na ernstige pre-eclampsie en HELLP-syndroom en wegens psychische klachten na overlijden van haar dochter (enkele maanden oud) op 26 oktober 2013. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de ZW.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 27 oktober 2014 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 77,72% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 23 december 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 10 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd kan verdienen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
20 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in het beroepschrift is volstaan met een verwijzing naar wat in bezwaar is aangevoerd. De rechtbank heeft dat opgevat als herhaling van het standpunt dat het Uwv appellante ten onrechte in staat heeft geacht per
10 februari 2015 met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur en dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank geen reden gezien het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Daartoe heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante geen enkele medische onderbouwing heeft overgelegd van haar algemene stellingen ten aanzien van haar gezondheid en beperkingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante juist heeft vastgesteld en dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 10 februari 2015 niet (meer) voor een ZW-uitkering in aanmerking komt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in de bezwaar- en beroepsprocedure. Ter zitting heeft de gemachtigde de gronden beperkt tot het standpunt dat de belastbaarheid in de geduide functies wordt overschreden en appellante op de datum in geding nog niet in staat was haar vroegere werk en de geselecteerde functies uit te oefenen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar in hoger beroep ingenomen standpunt. Dat zij nog niet in staat was haar vroegere werk te doen staat niet ter discussie. Over haar stelling dat zij ten tijde hier van belang niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen wordt het volgende overwogen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop de rechtbank tot dat oordeel is gekomen wordt gevolgd. Verwezen wordt naar 5.2 en 5.3 van de aangevallen uitspraak. Ook in hoger beroep zijn geen gegevens ingezonden waaruit aannemelijk wordt dat appellante meer beperkt is dan is vastgesteld. Evenmin zijn nadere gegevens ingezonden die tot het oordeel kunnen leiden dat de voor appellante geselecteerde functies niet passend zijn, zodat de rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor haar geschikt zijn.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM