ECLI:NL:CRVB:2018:1434
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening na niet verschijnen op oproep en weigering van medewerking aan huisbezoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstandsverlening aan appellant, die sinds 8 maart 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo ongegrond verklaarde. Het college had de bijstandsverlening opgeschort omdat appellant niet op een uitnodiging voor een gesprek was verschenen en geen bankafschriften had overgelegd. Appellant had op 4 februari 2015 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, maar ook hieraan had hij niet de nodige medewerking verleend, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag.
De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens had verstrekt. De Raad stelt vast dat de door het college gevraagde gegevens van belang zijn voor de verlening van bijstand en dat appellant geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de opschorting van zijn bijstandsrecht. De Raad concludeert dat de termijn van twee dagen tussen de uitnodiging en het gesprek niet onredelijk kort was en dat appellant geen verwijt kan maken van de intrekking van zijn bijstand.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door de bijstandsverlening te beëindigen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 15 mei 2018.