In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als leerstikster werkte, was sinds 5 mei 2008 arbeidsongeschikt en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 5 mei 2010 en stelde dat appellante vanaf 27 mei 2015 geen recht meer had op een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit en voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante geschikt was voor bepaalde functies. In hoger beroep voerde appellante aan dat de verzekeringsarts geen medische informatie had opgevraagd bij haar behandelend artsen en dat haar belastbaarheid was overschat. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de beschikbare medische informatie een juist oordeel had gegeven over de belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante vielen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 mei 2018.