ECLI:NL:CRVB:2018:1654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
16/5810 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending medewerkingsverplichting door niet overleggen van CIN-nummer in AIO-aanvulling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de appellanten, die bijstand ontvingen van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op basis van de Participatiewet (PW), in geschil zijn over de schending van hun medewerkingsverplichting. De Svb had appellanten verzocht om hun Carte d’Identité Nationale (CIN-nummer) te overleggen in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling. Appellanten hebben geweigerd om dit nummer te verstrekken, wat leidde tot opschorting en intrekking van hun AIO-aanvulling. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de Svb bevoegd was om de AIO-aanvulling op te schorten en in te trekken, omdat appellanten niet voldoende hebben meegewerkt aan het onderzoek. De Raad heeft de gronden van appellanten in hoger beroep als identiek aan eerdere zaken beoordeeld en heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om anders te oordelen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

16.5810 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2016, 16/3032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 5 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.I. L’Ghdas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaken 16/4165 PW, 16/5806 PW, 16/5807 PW en 16/5808 PW plaatsgevonden op 24 april 2018. Namens appellanten is verschenen
mr. L’Ghdas. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen van de Svb bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
De Svb voert in de periode 2013 tot en met 2019 een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. Hiertoe wordt jaarlijks
aan een deel van de AIO-gerechtigden het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) toegestuurd. De controle was in 2013 gericht op in Suriname en Bosnië geboren AIO-gerechtigden. In 2014 betrof de controle onder meer de ruim 6.000 AIO-gerechtigden met als geboorteland Marokko, tot welke groep appellanten behoren. In 2015 was de controle gericht op AIO-gerechtigden die in Turkije zijn geboren en van 2016 tot en met 2019 is de controle gericht op de overige in het buitenland geboren AIO-gerechtigden. De Svb heeft steeds na het toesturen van het formulier nader onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid
van de verleende AIO-aanvulling (vervolgonderzoek) van AIO-gerechtigden die het formulier niet hadden teruggestuurd, alsmede van AIO-gerechtigden die het formulier wel hadden teruggestuurd en het formulier daartoe aanleiding gaf. Criteria voor vervolgonderzoek bij laatstgenoemde categorie AIO-gerechtigden waren onder meer een lang verblijf in het land van herkomst en het bestaan van dan wel onduidelijkheden over een opgegeven verblijfadres in het land van herkomst. Bij de tot de selectie behorende AIO-gerechtigden hebben handhavingsmedewerkers van de Svb huisbezoeken afgelegd. Aan de AIO-gerechtigden
die in Marokko zijn geboren is verzocht het nummer van hun Carte d’Identité Nationale (CIN-nummer) te overleggen opdat de Svb nader onderzoek kan doen naar inkomsten en vermogen bij instanties in Marokko. Gelet op de capaciteit van de afdeling handhaving van
de Svb is op volgorde van binnenkomst van de formulieren een huisbezoek afgelegd, en is
het onderzoek gestopt na 413 huisbezoeken.
1.3.
In het kader van het onder 1.2 vermelde rechtmatigheidsonderzoek heeft de Svb
medio 2014 appellanten het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” toegezonden en aan hen verzocht het formulier in te vullen en aan de Svb terug te sturen. Appellanten hebben hieraan voldaan en op het formulier ingevuld dat zij een periode in 2014 op het adres [adres] , Marokko zouden gaan verblijven.
1.4.
Bij brief van 6 november 2014 heeft de Svb aangekondigd op 12 november 2014 een huisbezoek bij appellanten te willen afleggen. Hierbij is vermeld dat voor de vaststelling van het recht op AIO-aanvulling de Svb extra onderzoek zal doen bij instanties in Marokko en dat daarvoor de CIN-nummers van appellanten nodig zijn. Omdat appellanten geen huisbezoek wensten, heeft op 24 november 2014 ten kantore van de Svb een gesprek met appellanten plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek hebben medewerkers van de Svb appellanten een brief overhandigd, waarin appellanten is verzocht hun CIN-nummers door te geven. Appellanten hebben hierop bij brief van 14 december 2014 gereageerd met de mededeling dat zij niet aan het verzoek zullen voldoen.
1.5.
Bij besluit van 11 maart 2015 heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 11 maart 2015 opgeschort. Hierbij heeft de Svb appellanten in de gelegenheid gesteld hun CIN-nummers alsnog vóór 25 maart 2015 door te geven. Appellanten hebben
van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Bij besluit van 3 juli 2015 heeft de Svb de
AIO-aanvulling van appellanten met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 11 maart 2015 ingetrokken. Bij besluit van 9 oktober 2015 heeft de Svb het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 3 juli 2015 herroepen, omdat de beslissing tot intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW buiten de hiervoor geldende termijn van acht weken na de opschorting was genomen en geen grondslag bestond voor intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de PW.
1.6.
Bij brief van 26 oktober 2015 heeft de Svb appellanten opnieuw verzocht vóór 26 november 2015 hun CIN-nummers door te geven. Appellanten hebben hierop op 3 november 2015 schriftelijk gereageerd met de mededeling dat zij niet aan het verzoek zullen voldoen omdat voor het opvragen van het CIN-nummer een wettelijke grondslag ontbreekt.
1.7.
Bij besluit van 15 december 2015 heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 26 november 2015 opgeschort, omdat appellanten hun
CIN-nummers niet hebben gegeven. Hierbij heeft de Svb appellanten in de gelegenheid gesteld hun CIN-nummers alsnog vóór 29 december 2015 door te geven. Appellanten hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.8.
Bij besluit van 12 januari 2016 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 1 december 2015 ingetrokken op de grond dat appellanten niet binnen de gegeven hersteltermijn de gevraagde medewerking hebben verleend.
1.9.
Bij besluit van 6 april 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb de tegen de besluiten van 15 december 2015 en 12 januari 2016 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellanten, door hun CIN-nummers niet te overleggen, niet hebben meegewerkt aan het onderzoek en daarmee de op hen rustende medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de PW hebben geschonden. De bevoegdheid tot intrekking van de AIO-aanvulling heeft de Svb gebaseerd op artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW, waarbij appellanten wordt verweten dat zij anderszins onvoldoende hebben meegewerkt als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben, kort samengevat, aangevoerd dat geen aanleiding bestond voor het doen van nader onderzoek in Marokko, dat het onderzoek discriminatoir is, dat het in te stellen onderzoek in Marokko in strijd is met de gestelde voorwaarden in artikel 30a van het Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het op
14 februari 1972 te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake sociale zekerheid, dat het CIN-nummer niet nodig is voor het doen van onderzoek naar onroerende zaken in Marokko, dat het verzoek
om afgifte van het CIN-nummer in strijd is met het recht op privacy als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat het gebruik van het CIN-nummer door de Svb niet met waarborgen is omkleed.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraken van 26 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:808, ECLI:NL:CRVB:2018:809 en ECLI:NL:CRVB:2018:810, heeft de Raad geoordeeld dat
de appellanten in die zaken, door hun CIN-nummers niet over te leggen, onvoldoende medewerking hebben verleend aan het onderzoek naar vermogen in Marokko en dat
de Svb bevoegd was om met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op AIO-aanvulling op te schorten en, na het verstrijken van de geboden hersteltermijn, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.
4.2.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn identiek aan de beroepsgronden die betrokkenen in de onder 4.1 vermelde zaken hebben aangevoerd. In deze uitspraken is de Raad gemotiveerd op die beroepsgronden ingegaan. De Raad ziet in wat namens appellanten ter zitting is aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2018.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

LO