ECLI:NL:CRVB:2018:1661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
16/143 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA en WGA-vervolguitkering; Voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het bestreden besluit van het Uwv heeft vernietigd. Appellante, die sinds 25 april 2007 met lichamelijke en psychische klachten uitgevallen is, heeft in het verleden een WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft na herbeoordeling vastgesteld dat appellante vanaf 1 februari 2015 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot het intrekken van haar WGA-vervolguitkering. De werkgever heeft bezwaar gemaakt, wat resulteerde in een nieuw besluit van het Uwv, waarin appellante opnieuw een WGA-vervolguitkering is toegekend, maar nu op basis van een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv in de bezwaarfase appellante niet heeft gehoord, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, maar het besluit zelf vernietigd. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar medische belastbaarheid is overschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van appellante. De Raad oordeelt dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de FML van 27 juli 2015. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

16.143 WIA

Datum uitspraak: 7 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 december 2015, 15/5759 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
CSU te Uden (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In reactie op vragen van de Raad heeft het Uwv rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Spek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als voorvrouw in de schoonmaakbranche, is op
25 april 2007 met lichamelijke en psychische klachten uitgevallen.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv appellante van 28 mei 2010 tot 28 februari 2013 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 53,80%. Met ingang van
28 februari 2013 heeft het Uwv aan appellante een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de arbeidsongeschiktheidsklasse is vastgesteld op 55 tot 65%.
1.3.
Op 10 februari 2014 heeft werkgever verzocht om herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 december 2014 vastgesteld dat appellante vanaf
1 februari 2015 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Om deze reden komt appellante met ingang van 1 februari 2015 niet meer in aanmerking voor een WGA-vervolguitkering, maar heeft zij recht op een loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.4.
Werkgever heeft bezwaar gemaakt op de grond dat de klachten van appellante duurzaam zijn te achten en appellante daarom in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.
1.5.
Naar aanleiding van het bezwaar van werkgever heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend medisch onderzoek verricht en informatie van de behandelend sector opgevraagd. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de verzekeringsarts de mogelijkheden van appellante heeft onderschat. Daartoe heeft deze verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 27 juli 2015 vermeld dat de klinische bevindingen niet overeen komen met de bevindingen van het aanvullend medisch onderzoek. Appellante voldoet niet aan de criteria om aan te nemen dat geen benutbare mogelijkheden bestaan. De mogelijkheden en beperkingen van appellante zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juli 2015. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens een aantal voorbeeldfuncties geselecteerd op basis waarvan een arbeidsongeschiktheidspercentage van 57,95 is vastgesteld. Bij besluit van 4 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van werkgever tegen het besluit van 23 december 2014 gegrond verklaard, omdat uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gebleken dat appellante 57,95% arbeidsongeschikt is. Onder verwijzing naar artikel 117, eerste lid, van de Wet WIA, heeft het Uwv besloten dat appellante ingaande 16 september 2015 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht omdat appellante in de bezwaarfase naar aanleiding van het werkgeversbezwaar niet is gehoord en geen persoonlijk onderhoud heeft gehad met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft vervolgens de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Zij heeft overwogen dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Appellante heeft geen medische gegevens ingebracht op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde FML van 27 juli 2015. Ook heeft de rechtbank de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies onderschreven.
3.1.
Het hoger beroep is gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Appellante heeft herhaald dat het Uwv haar medische belastbaarheid heeft overschat en dat zij de voor haar geselecteerde functies niet kan vervullen. Met haar aandoeningen heeft appellante jarenlang gewerkt, waardoor zij roofbouw op haar lichaam heeft gepleegd. Haar ziektebeelden en pijnklachten beïnvloeden haar functioneren elke dag. In verband met dit functioneren heeft zij diverse WMO-voorzieningen via de gemeente toegekend gekregen. Appellante voelt zich niet serieus genomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te bevestigen. Daarbij is naar voren gebracht dat het arbeidsongeschiktheidspercentage in hoger beroep weliswaar alsnog is vastgesteld op 58,85, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid waarop de WGA-vervolguitkering van appellante is gebaseerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en heeft terecht geen redenen gevonden om te oordelen dat de beperkingen van appellante niet juist zijn vastgelegd in de FML van 27 juli 2015. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante op 8 juli 2015 lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 juli 2015 navolgbaar gemotiveerd waarom er, gelet op de verkregen informatie van de behandelend sector en het door hem verrichte medisch onderzoek, aanleiding is om voor hand- en beenbelasting minder beperkingen in de FML op te nemen dan waar de verzekeringsarts vanuit is gegaan. Hij heeft daarbij vermeld dat de verzekeringsarts geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en dat de laatste bevindingen van de plastisch chirurg niet zijn te relateren aan CTS.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Appellante heeft haar stelling dat de FML van 27 juli 2015 onvoldoende tegemoet komt aan haar klachten en beperkingen niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een aanvullend rapport van
20 februari 2018, in lijn met het rapport van 27 juli 2015, bovendien inzichtelijk toegelicht dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de FML van gelijke datum. Er is geen aanleiding om deze naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Voor wat betreft de toekomst wordt meegegeven dat voor appellante, afhankelijk van de uitkomst van de in de brief van 13 juli 2015 van de door de plastisch chirurg gestelde vraag aan de huisarts, belang kan liggen in het aanvragen van een nieuwe herbeoordeling in het kader van de WIA.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapporten van 11 december 2017 en 20 februari 2018 toereikend gemotiveerd dat met de belasting in de resterende geselecteerde voorbeeldfuncties de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank op juiste gronden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Onder deze omstandigheden moet het verzoek om vergoeding van schade worden afgewezen.
5. Nu het Uwv in hoger beroep een aanvullende arbeidskundige motivering heeft gegeven wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.002,- (zijnde 2 x € 501,- voor het hoger beroepschrift en het bijwonen van de zitting) wegens verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.002,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en H.C.P. Venema en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.H. Budde

UM