In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het bestreden besluit van het Uwv heeft vernietigd. Appellante, die sinds 25 april 2007 met lichamelijke en psychische klachten uitgevallen is, heeft in het verleden een WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft na herbeoordeling vastgesteld dat appellante vanaf 1 februari 2015 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot het intrekken van haar WGA-vervolguitkering. De werkgever heeft bezwaar gemaakt, wat resulteerde in een nieuw besluit van het Uwv, waarin appellante opnieuw een WGA-vervolguitkering is toegekend, maar nu op basis van een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv in de bezwaarfase appellante niet heeft gehoord, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, maar het besluit zelf vernietigd. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar medische belastbaarheid is overschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van appellante. De Raad oordeelt dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de FML van 27 juli 2015. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.