In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 26 oktober 2013 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, was aangemeld voor een re-integratietraject en had een sollicitatiegesprek bij een bedrijf. Tijdens dit gesprek gedroeg hij zich zodanig dat het bedrijf besloot hem geen aanbod te doen. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond verlaagde daarop de bijstand van de appellant met 100% voor de duur van een maand, omdat hij zich niet had gedragen zoals verwacht tijdens het sollicitatiegesprek. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.
In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de proefplaatsing bij het bedrijf met behoud van bijstand moet worden aangemerkt als een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De Raad oordeelde dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de appellant de verplichtingen uit de Participatiewet niet is nagekomen. De gedraging van de appellant tijdens het sollicitatiegesprek kan niet worden gekwalificeerd als het belemmeren van het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en herstelde de bijstandsverlening van de appellant. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 3.006,-.