1.1De rechtbank is vervolgens van oordeel dat het beroep tegen het besluit van
19 april 2018 niet-ontvankelijk is, omdat er geen procesbelang is bij de beoordeling van dat besluit. Dit besluit is immers herzien door het besluit van 4 oktober 2018. Het beroep tegen het besluit van 19 april 2018 is dan ook niet-ontvankelijk.
2. Bij de beoordeling van het besluit van 4 oktober 2018 gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontvangt sinds 27 september 2016 een uitkering op grond van de Pw voor een alleenstaande ouder met een niet-rechthebbende partner.
Op eiser zijn de volledige arbeidsverplichtingen van toepassing en hij heeft een re-integratietraject bij het Werkplein Venlo doorlopen. Op 2 oktober 2017 is eiser gestart met een werkervaringsplek voor 32 uur per week bij [naam werkgever] , dit voor de periode van 2 oktober 2017 tot en met 30 november 2017.
3. In de e-mail van 3 oktober 2018 heeft verweerder aan de werkbegeleidster van eiser bij [naam werkgever] informatie opgevraagd over eiser en de werkzaamheden die hij aldaar heeft verricht. In reactie hierop heeft de werkbegeleidster van eiser in haar e-mail van
4 oktober 2018 het volgende laten weten: “ [eiser] is inderdaad een persoon die alleen maar klaagt en niets wil doen. Steeds mankeerde hij iets anders, smoesjes heeft hij genoeg.” Bij deze e-mail heeft de werkbegeleidster diverse e-mailcorrespondentie vanaf
26 september 2017 tot en met 4 december 2017 tussen haar en mevrouw [naam coach] , toenmalig coach van eiser tevens contactpersoon bij verweerder overgelegd. Uit deze correspondentie blijkt dat eiser op 2 oktober 2017 heeft doorgegeven dat hij op
5 oktober 2017 vrij heeft in verband met een afspraak en dat hij van 11 oktober 2017 tot en met 22 oktober 2017 niet komt werken in verband met een bruiloft. Uit de e-mail van [naam coach] volgt onder meer dat eiser het weliswaar over een bruiloft heeft gehad, maar dat eiser moet vragen of hij dan (zo lang) afwezig kan zijn op de werkervaringsplek. Voorts volgt uit de e-mails dat eiser zich op 23 en 24 oktober 2017 ziek heeft gemeld en zich vanaf 1 november 2017 weer ziek heeft gemeld. Op 6, 7 en 13 november 2017 is eiser niet op de werkplek verschenen. Op 16 november 2017 heeft eiser via verweerder aan de werkbegeleidster laten weten dat hij vastzittende spieren heeft en daarvoor naar therapie moet en niet kan komen werken. Op 20 en
21 november 2017 is eiser wederom niet op de werkplek verschenen. Bij mail van
21 november 2017 heeft de coach desgevraagd aan de werkbegeleidster laten weten dat het met betrekking tot eiser “huilen met de pet op is” en bij mail van 4 december 2017 schrijft zij “Vorige week veel met [eiser] bezig geweest. Helaas moeten wij concluderen dat hij niet meer naar jullie toe zal komen. Zijn traject stopt dan ook.”
4. Voor wat betreft de communicatie tussen eiser en zijn coach over het werk-leertraject bij [naam werkgever] volgt uit het door verweerder opgestelde “Overdrachtsdocument” van 5 december 2017 dat de coach van eiser hem op 26 september 2017 een WhatsApp-bericht heeft gestuurd met de inhoud: “Jij wordt aanstaande maandag om 7.45 uur verwacht tegenover het gemeentehuis en dan kun jij met een wit busje naar Vierlingsbeek. Jij moet dan maandag t/m donderdag 8 uur per dag werken. Tot november. […] Graag een appje terug dat jij deze berichtjes snapt en er maandag zult zijn.” Eiser heeft diezelfde dag geantwoord: “Oke. Ik kom well.” Op 16 november 2017 heeft eiser zijn coach een bericht gestuurd met de inhoud “Ik hat u gisteren gebellt. Maar ik kunnt niet u bereken. Ik ging naar fysotherapie. En de doktor zij. Mijne spieren zitten vast. Wij moete de spiere los maken. Dus ik moet nu elke week naar therapie.” Zijn coach heeft eiser vervolgens laten weten: “Ik heb met [naam werkgever] afgesproken dat jij daar gewoon kunt werken en dat ze aangepast werk voor je hebben. Ik verwacht dus dat jij aanstaande maandag jouw werk bij [naam werkgever] weer oppakt, daar aangeeft wat je wel kan en dat ook gaat doen. Als jij daarover vragen hebt kun je mij bellen.” Op 20 november 2017 heeft eiser zijn coach een bericht gestuurd, inhoudende “Jij hebt mij gebllt ik was in bed. Ik kunnt vandaag niet naar werk omdat ik heb echte rugpijn. Ik kunnt ok niet goed slaapen. Ik hep morgen afsoraak bij fysotherapie.” Op de op 22 november 2017 door zijn coach gestelde vraag of eiser bij [naam werkgever] is, heeft hij op 23 november 2017 geantwoord “Nee ik heb anstande Dienstag met huisaets afspraak.”
De coach merkt ten aanzien van eiser op dat eisers communicatie richting coaches en werkgevers hem belemmert. Met eiser is besproken dat hij door zijn gedrag niet meer aan mogelijke werkgevers kan worden voorgesteld en dat dit maatregelwaardig gedrag oplevert.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers vanaf
1 november 2017 tot en met 30 november 2017 verlaagd met 100%, omdat eiser zich heeft gedragen in strijd met artikel 18, vierde lid, onder g, van de Pw. Hij heeft het naar vermogen verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid volgens verweerder belemmerd door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag.
6. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt welk bezwaar bij het besluit van 19 april 2018 ongegrond is verklaard. Dit besluit is herzien bij besluit van 4 oktober 2018. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1834) op het standpunt dat de betreffende maatregel niet gebaseerd kan worden op art. 18, lid 4, sub g, Pw maar dat eisers gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als het “onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar zijn arbeidsinschakeling” op grond van het bepaalde in art. 18, lid 4, sub h, slot, Pw. Het verloop bij de werkervaringsplek bij [naam werkgever] kan naar het oordeel van verweerder bovendien gezien worden als het niet c.q. onvoldoende gebruik maken van een door het college geboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, zoals bepaald in artikel 18, lid 4, sub h, aanhef, van de Pw Gelet hierop wordt het besluit van 19 april 2018 dienovereenkomstig herzien en wordt de periode gewijzigd naar de maand december 2017. 7. Eisers hebben verweerders standpunt in beroep gemotiveerd betwist. De aangevoerde gronden worden hierna inhoudelijk besproken.
8. Bij de beoordeling van de beroepsgronden door de rechtbank is - voor zover hier van belang - het volgende wettelijke kader van belang.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de Pw, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a.
Ingevolge artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw verlaagt het college in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake het niet nakomen door de belanghebbende gebruik te maken van de door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Op grond van artikel 18, vijfde lid, van de Pw verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste één maand en ten hoogste drie maanden, indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt.
Ingevolge artikel 18, negende lid, van de Pw ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Artikel 18, tiende lid, van de Pw bepaalt dat het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel afstemt op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 10 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Venray 2017 (de afstemmingsverordening) bepaalt dat als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet niet of onvoldoende nakomt, de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bedraagt.
9. Uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1833 en ECLI:NL:CRVB:2018:1837) volgt dat het in meer algemene zin niet meewerken in een re-integratietraject, waaronder het niet nakomen van verplichtingen uit een plan van aanpak of een overeenkomst met een werkervaringsplek, gesanctioneerd kan worden met een maatregel wegens het niet nakomen van deze geüniformeerde verplichting. 10. Eisers betwisten in beroep dat eiser artikel 18, vierde lid, van de Pw heeft geschonden. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit de psychische klachten waarmee eiser kampt of te kampen heeft gehad.