ECLI:NL:CRVB:2018:1869
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde autoregistraties en transacties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 27 februari 2009 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, werd geconfronteerd met een intrekking en terugvordering van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas. Dit besluit was gebaseerd op bevindingen van de sociale recherche, die had vastgesteld dat appellant in de periode van 26 november 2009 tot en met 2015 achttien voertuigen op zijn naam had geregistreerd. De sociale recherche concludeerde dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, omdat hij geen melding had gemaakt van transacties met deze voertuigen.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij het geschil zich beperkte tot vijf specifieke transactiemaanden. In hoger beroep voerde appellant aan dat er geen sprake was van autohandel, maar van privégebruik van de voertuigen. Hij stelde dat de korte periodes waarin hij de voertuigen op naam had, niet duidden op handel. De Raad oordeelde echter dat de frequentie van de tenaamstellingen en de verklaringen van appellant over zijn betrokkenheid bij auto’s, in combinatie met de onderzoeksresultaten, voldoende bewijs vormden voor de conclusie dat appellant als tussenpersoon had opgetreden bij handelstransacties.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van het bedrag van € 10.713,55 terecht waren. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat zijn activiteiten niet als handel konden worden gekwalificeerd, en dat het college op basis van de beschikbare gegevens terecht had gehandeld. De uitspraak werd gedaan door M. ter Brugge, met S.A. de Graaff als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 juni 2018.