1.4.Appellant heeft het Zorgkantoor verzocht om het besluit van 22 februari 2012 te herzien. Bij besluit van 1 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 augustus 2016 (bestreden besluit), heeft het Zorgkantoor, beslissend op dit verzoek, aanleiding gezien alsnog een bedrag van € 1.989,76 als juist verantwoord te accepteren. Rekening houdend met een verantwoordingsvrij bedrag van € 140,79 wordt het pgb van appellant voor het jaar 2011 nader vastgesteld op € 2.130,55 en wordt dit bedrag op de terugvordering in mindering gebracht. De overige door appellant opgevoerde betalingen zijn volgens het Zorgkantoor niet te herleiden naar de door appellant overgelegde facturen, zodat niet kan worden gecontroleerd of deze betalingen betrekking hebben op de ingekochte zorg in de periode van januari 2011 tot en met juni 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 1 juni 2016 herroepen, het pgb vastgesteld op € 5.071,76, bepaald dat het Zorgkantoor van appellant een bedrag van
€ 4.173,25 mag terugvorderen en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank is van oordeel dat de door appellant bij zorgverlener PGZ ingekochte zorg, behoudens twee betalingen van 15 maart 2011 en 23 mei 2011, niet op juiste wijze is verantwoord. De overige betalingen aan PGZ zijn niet te herleiden naar de door appellant overgelegde facturen, zodat niet kan worden gecontroleerd of deze betalingen betrekking hebben op de door appellant ingekochte zorg bij PGZ in de periode van januari 2011 tot en met juni 2011. Appellant heeft verder geen bewijzen overgelegd waaruit blijkt dat en wanneer hij de betreffende facturen van PGZ over de betreffende periode heeft betaald. Dat uit de stukken van PGZ blijkt dat er van appellant geen facturen meer open staan en dat door PGZ per e-mail is bevestigd dat alle genoemde facturen zijn betaald, laat onverlet dat onduidelijk blijft of (en wanneer) genoemde facturen daadwerkelijk door appellant zijn betaald. De rechtbank is verder van oordeel dat appellant de besteding van het pgb ten aanzien van de ingekochte zorg bij zorgverlener Japara in de periode van 1 januari 2011 tot en met
30 juni 2011 wel op juiste wijze heeft verantwoord.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij is geoordeeld dat het Zorgkantoor de verantwoorde bedragen voor de door PGZ verleende zorg op goede gronden niet volledig heeft geaccepteerd. Omdat er ten tijde van de ontvangst van de verschillende facturen niet steeds voldoende liquide middelen waren om deze direct te voldoen, is enkele malen een aantal facturen achteraf ineens betaald (bulkbetalingen). PGZ bleek niet meer in staat aan te geven welke betaling was aangewend ter voldoening van de afzonderlijke facturen. Volgens appellant is een dergelijke nadere administratieve onderbouwing echter niet noodzakelijk om vast te kunnen stellen dat de betreffende facturen door hem zijn betaald. De zorgverlener heeft immers schriftelijk bevestigd dat alle facturen zijn voldaan en bovendien is aangetoond dat er daadwerkelijk giraal geld is overgemaakt naar de zorgverlener.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.