ECLI:NL:CRVB:2018:2071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
17/4963 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van zorg op grond van de Wet langdurige zorg na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de afwijzing van een zorgaanvraag op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ werd bevestigd. De appellant, geboren in 1945 en bekend met diverse medische aandoeningen, had een aanvraag ingediend voor zorg op basis van de Wlz. Het CIZ had deze aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar adviezen van medisch adviseur I. Dammar, die concludeerde dat er geen blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door de medisch adviseur zorgvuldig is uitgevoerd en dat het CIZ op basis van dit onderzoek de afwijzing van de zorgaanvraag heeft kunnen baseren. De appellant heeft niet voldoende medisch onderbouwd dat de inschatting van de medisch adviseur onjuist was. De Raad concludeert dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.2.1 van de Wlz, wat betekent dat de afwijzing van de zorgaanvraag door het CIZ terecht was.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 juli 2018.

Uitspraak

17.4963 WLZ

Datum uitspraak: 4 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 mei 2017, 16/8930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 mei 2018. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1945, is bekend met (onder meer) hart-, long- en darmklachten en diabetes mellitus. Appellant had een indicatie op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor persoonlijke verzorging, klasse 4, en verpleging, klasse 2. Op 24 december 2015 heeft appellant een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 18 februari 2016, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van
26 september 2016 (bestreden besluit), heeft CIZ deze aanvraag afgewezen. Het bestreden besluit berust, onder verwijzing naar de adviezen van medisch adviseur I. Dammar van 18 februari 2016, 22 juni 2016 en 19 augustus 2016, op het standpunt dat bij appellant geen blijvende behoefte bestaat aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het door de medisch adviseur van CIZ verrichte onderzoek zorgvuldig geweest. CIZ heeft zich op basis van dat onderzoek op het standpunt mogen stellen dat appellant niet is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. CIZ heeft de aanvraag van appellant voor zorg op grond van de Wlz daarom op goede gronden afgewezen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. De somatische aandoeningen van appellant zijn chronisch en progressief en de benodigde zorg is niet planbaar. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij op Wlz-zorg is aangewezen heeft appellant verwezen naar de eerder door hem in de procedure overgelegde stukken van zorgverzekeraar VGZ, zijn huisarts, longarts en diëtist en naar het door zijn zorgverlener opgestelde zorgplan. Appellant heeft verder aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met zijn slechte beheersing van de Nederlandse taal en zijn slechte ervaringen met zorg in natura. Hij heeft een vaste zorgverlener nodig die zijn taal spreekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz is het volgende bepaald:
“Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.”
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het door de medisch adviseur uitgevoerde onderzoek zorgvuldig is geweest en dat CIZ het bestreden besluit daarop heeft kunnen baseren. De medisch adviseur heeft bij het onderzoek rekening gehouden met de beschikbare medische stukken. De strekking van de medische adviezen is dat appellant somatische aandoeningen heeft waaruit beperkingen voortvloeien, maar dat deze beperkingen niet leiden tot een noodzaak voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Appellant heeft met de overgelegde stukken niet medisch onderbouwd dat de medisch adviseur zijn situatie onjuist heeft ingeschat.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Dit betekent dat CIZ bij het bestreden besluit appellant terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor zorg op grond van de Wlz. Wat appellant verder nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M.A.A. Traousis

TM