ECLI:NL:CRVB:2018:2072

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
16/7911 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid van appellant voor geselecteerde functies na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die als heftruckchauffeur/magazijnmedewerker werkte, had zich op 6 augustus 2014 ziek gemeld met psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) en na een eerstejaars ZW-beoordeling werd vastgesteld dat hij per 6 september 2015 geschikt was voor bepaalde functies. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn klachten door het Uwv waren onderschat.

De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen in zijn functioneren, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen alle relevante klachten van appellant in hun beoordeling hadden betrokken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat appellant per 6 september 2015 geschikt was voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van griffier B. Dogan.

Uitspraak

16.7911 ZW

Datum uitspraak: 4 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 november 2016, 16/4720 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. Demir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als heftruckchauffeur/magazijnmedewerker voor 40 uur
per week. Op 6 augustus 2014 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts appellant op 22 juni 2015 gezien. Deze arts heeft appellant verminderd belastbaar geacht in persoonlijk en sociaal functioneren wegens psychische klachten na een traumatisch life event en tevens niet boven de arbonorm belastbaar geacht op het aspect tillen/dragen. Hij heeft de beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 juni 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 79,58% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 30 juni 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 6 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij vanaf 5 augustus 2015 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de belastbaarheid als neergelegd in de FML van 25 juni 2015. De medische geschiktheid van appellant voor de uiteindelijk in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies is pas in het arbeidskundig rapport van 18 oktober 2016 voldoende toegelicht, zodat het bestreden besluit pas in de beroepsfase voldoende is gemotiveerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn klachten heeft onderschat. Wegens zijn stemmings- en angstklachten en wegens zijn afhankelijkheid van anderen in de dagelijkse activiteiten moeten er volgens appellant meer beperkingen worden aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De door hem ervaren bijwerkingen van zijn medicatie, als sufheid en slaperigheid, moeten leiden tot meer psychische en energetische beperkingen, waaronder een urenbeperking.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De in hoger beroep aangevoerde gronden zijn in essentie gelijk aan de gronden die in beroep naar voren zijn gebracht.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv wordt onderschreven. Uit de rapporten van 25 juni 2015 van de arts en van 30 juni 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv blijkt dat dit onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, lichamelijk en psychisch onderzoek en informatie van de behandelend sector. De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat uit deze rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen alle door appellant naar voren gebrachte klachten, de psychische klachten, energetische klachten en (oude) rugklachten en de versuffende werking van de medicatie in de beoordeling hebben betrokken en inzichtelijk hebben gemotiveerd dat in de voorhanden medische informatie geen aanknopingspunten zijn te vinden voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat wat appellant in beroep naar voren heeft gebracht en de daarbij overgelegde informatie van 5 oktober 2016 van coördinerend behandelaar E. Pehli van en hoofdbehandelaar R. Aallali van i-psy, geen twijfel oproept over de juistheid van de medische beoordeling. In zijn rapport van 13 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat in de brief geen medische feiten staan die niet zijn meegewogen bij de beoordeling en dat de medicatie die appellant op de datum in geding gebruikte, gelet op de voorgeschreven dosering en de tijd dat appellant die medicatie al gebruikt, niet tot meer beperkingen leidt. Over de bijsluiters van medicatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd wordt geoordeeld dat die geen nieuwe medische informatie bevatten en daarom niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit dan ook terecht onderschreven.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat appellant per 6 september 2015 geschikt is te achten voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Met de toelichting van de arbeidsdeskundige op de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling van 29 juni 2015 en het rapport van 18 oktober 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd dat appellant deze functies met inachtneming van de beperkingen als neergelegd in de FML van 25 juni 2015 kan vervullen.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) B. Dogan

KS