ECLI:NL:CRVB:2018:2303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
16/5799 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake ziekengeld op grond van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 september 2016, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 24 juni 2014 ziek gemeld met schouder- en rugklachten. Het Uwv had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar na een beoordeling op 19 juni 2015 werd vastgesteld dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, waardoor zijn recht op ziekengeld werd beëindigd. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de conclusies van de artsen juist waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij nog steeds last had van zijn rug en dat het Uwv onjuiste gegevens had gebruikt voor de berekening van zijn maatmaninkomen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding overtuigend was gemotiveerd en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 7 augustus 2015 recht deed aan de klachten van appellant. De Raad oordeelde dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de berekeningen correct waren.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.5799 ZW

Datum uitspraak: 25 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
1 september 2016, 15/5870 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Appellant is verschenen. Het Uwv is – met bericht – niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur. Op 24 juni 2014 heeft hij zich ziek gemeld met schouder- en rugklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts appellant op
18 mei 2015 gezien. Deze arts heeft appellant in verband met een beperkte functie van de rug en schouders niet geschikt geacht voor fysiek inspannend werk. Zij heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 mei 2015. Deze bevat beperkingen ten aanzien van trillingsbelasting, schroefbewegingen met hand en arm, frequent reiken, buigen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen, trappenlopen, klimmen, zitten, staan en boven schouderhoogte actief zijn. Voorts moet appellant regelmatig van houding (lopen, zitten en staan) kunnen veranderen.
1.3.
Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 78,80% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 juni 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 23 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. De uitkering stopt, met inachtneming van de uitlooptermijn, per 24 juli 2015.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
23 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML aan te scherpen. In verband met handklachten is een beperking voor fijnmotorische hand- en vingerbewegingen toegevoegd. Dit heeft geleid tot een nieuwe FML van 7 augustus 2015. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geduide functies opnieuw bekeken, geoordeeld dat niet alle functies langer geschikt zijn en een nieuwe functie geduid. De schatting is gebaseerd op de functies magazijnmedewerker (SBC-code 315020), medewerker intern transport (SBC-code 111220) en administratief medewerker (SBC-code 315090). Daarnaast zijn nog twee reservefuncties geduid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 69,26% van zijn zogeheten maatmanloon zou kunnen verdienen. De mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt derhalve nog steeds minder dan 35% zodat het bezwaar ongegrond is verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de rapporten van de artsen van het Uwv op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de artsen. Appellant heeft in beroep geen medische stukken overgelegd. Er wordt dan ook uitgegaan van de juistheid van de FML van 7 augustus 2015. De geduide functies zijn geschikt voor appellant. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de arbeidsdeskundige van een onjuist urenaantal van het eigen werk is uitgegaan. Bij de berekening van het maatmanloon en het aantal gewerkte uren is de arbeidsdeskundige terecht uitgegaan van de gegevens uit de polisadministratie.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij nog steeds last heeft van zijn rug. Hij is nog altijd onder behandeling en gebruikt medicatie. Appellant is het ook niet eens met het aantal uren dat de arbeidsdeskundige heeft berekend. Hij heeft altijd tussen de 40 en 60 uur gewerkt en niet 40 uur. Hij heeft brieven van de Belastingdienst bijgevoegd en een salarisspecificatie. Daaruit blijkt hoeveel hij verdiende. De gegevens die het Uwv hanteert, kloppen niet. Appellant heeft ook afspraakbevestigingen van het ziekenhuis ingestuurd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest en de uitkomsten van dat onderzoek juist zijn. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de beperkingen zoals die zijn weergegeven in de FML van 7 augustus 2015 recht doen aan de klachten van appellant die in de medische stukken zijn geobjectiveerd. De FML bevat geen groot aantal beperkingen ten aanzien van het gebruik van rug en schouders en een beperking ten aanzien van het gebruik van de handen. In hetgeen appellant in hoger beroep over de medische kant van het bestreden besluit heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat hij meer of anders beperkt is dan is opgenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de ingebrachte stukken van het Sint Jansdal ziekenhuis in zijn rapport van 20 oktober 2016 opgemerkt dat de vermelde behandelingen in juli en september 2016 zien op een datum ruim na de datum in geding en er op wijzen dat de klachten niet zijn veranderd. Dit oordeel wordt onderschreven.
4.3.1.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies, zoals die in de bezwaarfase zijn geduid, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Zoals ter zitting van de Raad is besproken zijn deze functies geen concrete vacatures maar dienen zij als voorbeelden van functies die appellant, ondanks zijn beperkingen, zou kunnen verrichten.
4.3.2.
Met betrekking tot de grond van appellant dat hij veel meer uren heeft gewerkt dan waar het Uwv van uit is gegaan wordt overwogen dat het Uwv in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 oktober 2016 uitgebreid uiteengezet heeft gezet dat bij de vaststelling van het aantal uren gebruik is gemaakt van de polisadministratie. Hierin worden alle loonaangiftes en inkomstenverhoudingen bewaard. Het Sv-loon en de urenomvang worden berekend over de referteperiode die loopt van 1 oktober 2011 tot
1 november 2012, waarin appellant laatstelijk als vrachtwagenchauffeur werkzaam is geweest bij Mijtrans Europa B.V. Appellant kan ook met de in hoger beroep overgelegde stukken niet aantonen dat hij in die periode meer uren heeft gewerkt en meer heeft verdiend. De salarisspecificatie over een periode in 2009 valt buiten deze referteperiode en betreft een andere werkgever. Uit de stukken van de Belastingdienst valt niet af te leiden dat het door het Uwv berekende maatmaninkomen onjuist is.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) R.H. Budde
SSa