ECLI:NL:CRVB:2018:2466
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hervatting van WIA-uitkering na schorsing wegens onrechtmatig verblijf
In deze zaak gaat het om de hervatting van de WIA-uitkering van een appellant die in Tunesië woont. De appellant ontving vanaf 8 juli 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze uitkering werd opgeschort door het Uwv op 7 oktober 2014, omdat de appellant geen geldige verblijfstitel had. Na een verzoek van de appellant om hervatting van de uitkering op 29 juni 2015, heeft het Uwv besloten de uitkering te hervatten met ingang van 16 juni 2015. De appellant was van mening dat de uitkering met volledige terugwerkende kracht moest worden hervat, wat het Uwv weigerde. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders.
De Raad overwoog dat, indien het onrechtmatig verblijf van de appellant eindigt, de reden voor de opschorting van de uitkering vervalt. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd gesteld dat de uitbetaling van de uitkering met terugwerkende kracht moet plaatsvinden, ook als de betrokkene een aanvraag voor een verblijfsvergunning indient en in Nederland verblijft in afwachting van de beslissing daarop. De Raad concludeerde dat het Uwv de WIA-uitkering van de appellant alsnog met volledige terugwerkende kracht moest uitbetalen, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de betaling van de WIA-uitkering wordt hervat met ingang van de ingangsdatum van de opschorting. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant.