ECLI:NL:CRVB:2018:2466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
15/8486 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting van WIA-uitkering na schorsing wegens onrechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om de hervatting van de WIA-uitkering van een appellant die in Tunesië woont. De appellant ontving vanaf 8 juli 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze uitkering werd opgeschort door het Uwv op 7 oktober 2014, omdat de appellant geen geldige verblijfstitel had. Na een verzoek van de appellant om hervatting van de uitkering op 29 juni 2015, heeft het Uwv besloten de uitkering te hervatten met ingang van 16 juni 2015. De appellant was van mening dat de uitkering met volledige terugwerkende kracht moest worden hervat, wat het Uwv weigerde. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders.

De Raad overwoog dat, indien het onrechtmatig verblijf van de appellant eindigt, de reden voor de opschorting van de uitkering vervalt. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd gesteld dat de uitbetaling van de uitkering met terugwerkende kracht moet plaatsvinden, ook als de betrokkene een aanvraag voor een verblijfsvergunning indient en in Nederland verblijft in afwachting van de beslissing daarop. De Raad concludeerde dat het Uwv de WIA-uitkering van de appellant alsnog met volledige terugwerkende kracht moest uitbetalen, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de betaling van de WIA-uitkering wordt hervat met ingang van de ingangsdatum van de opschorting. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 december 2015, 15/6037 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te Tunesië (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2018. Appellant is daar, met bericht
van verhindering, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving vanaf 8 juli 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 7 oktober 2014 heeft het Uwv de betaling
van deze uitkering opgeschort omdat appellant geen geldige verblijfstitel had. In bezwaar en
beroep is dit besluit in stand gebleven.
1.2.
Bij brief van 29 juni 2015 heeft appellant verzocht om hervatting van de betaling van zijn
uitkering. Hij heeft hierbij aangevoerd dat hij sinds 16 juni 2015 rechtmatig in Nederland
verbleef in afwachting van een beslissing op een nieuwe aanvraag om een
verblijfsvergunning. Het Uwv heeft bij beslissing van 8 juli 2015 (primair besluit) aan
appellant laten weten de betaling van de uitkering te hervatten met ingang van 16 juni 2015.
1.3.
In bezwaar heeft appellant betoogd dat de betaling van zijn uitkering moet worden hervat
met volledige terugwerkende kracht.
1.4.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft het Uwv inlichtingen ingewonnen bij de
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verblijfsstatus van appellant. De IND heeft
laten weten dat de aanvraag van appellant om verblijf op 20 augustus 2015 is afgewezen.
Appellant heeft die zelfde dag een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Volgens de IND had het bezwaar geen schorsende werking, maar mocht appellant niet
worden uitgezet in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.5.
Bij besluit van 18 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv vervolgens het
bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de
rechtbank heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien om te onderzoeken of er in de periode
vóór 16 juni 2015 recht bestond op voortzetting van de uitbetaling van de WIA-uitkering.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij er niet op is gewezen dat de betaling kon
worden hervat zodra hij een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning zou indienen.
Appellant meent dat hem niet kan worden verweten dat hij niet eerder een aanvraag heeft
ingediend. Daarom kan het Uwv in redelijkheid niet weigeren om de uitkering met
terugwerkende kracht uit te betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens de rechtbank heeft het Uwv de uitbetaling van de WIA-uitkering van appellant
niet met terugwerkende kracht hoeven hervatten. Tussen partijen is in geschil of dit oordeel
juist is. Daarbij is − wat daarvan ook zij − niet in geschil dat appellant vanaf 15 juni 2015 enige tijd rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Appellant is inmiddels teruggekeerd naar
Tunesië.
4.2.
Artikel 69 van de WIA luidt als volgt:
“1. Het UWV schort de betaling van een uitkering op grond van deze wet op indien de
persoon die recht heeft op die uitkering een vreemdeling is die niet rechtmatig in
Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
2. De betaling van de uitkering op grond van deze wet wordt hervat indien de
betrokkene daartoe een aanvraag indient en het UWV is gebleken dat hij feitelijk
buiten Nederland woont of verblijf houdt en aan de overige voorwaarden voor het
recht op uitkering voldoet.”
4.3
In zijn uitspraken van 4 juli 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:A10178 (over artikel 41 van de Ziektewet) en ECLI:NL:CRVB:2003:A10184 (over artikel 50a van de Wet op de
Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)) heeft de Raad overwogen dat als aan het
onrechtmatig verblijf in Nederland een einde komt en daarmee de reden voor de opschorting
wegvalt, de uitbetaling van de uitkering alsnog met terugwerkende kracht zal moeten
plaatsvinden. Dit geldt niet alleen voor de situatie waarin betrokkene feitelijk buiten
Nederland woont of verblijf houdt, maar ook voor de situatie waarin de betrokkene een
aanvraag voor een vergunning tot verblijf indient en de beslissing daarop in Nederland mag
afwachten. Dit oordeel werd als overweging ten overvloede herhaald in de uitspraak van de
Raad van 9 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:42.
4.4.
Artikel 69 van de WIA is ongeveer gelijkluidend aan artikel 50a van de WAO. Het gaat
in dit geval om een terugwerkende kracht van niet meer dan ongeveer zeven maanden. De
Raad ziet om deze redenen geen aanleiding om in dit geval tot een ander oordeel te komen
dan in de uitspraken die onder 4.3 zijn genoemd. Dit betekent dat het Uwv de WIA-uitkering
van appellant alsnog met volledige terugwerkende kracht moet uitbetalen.
4.5.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.4 leiden ertoe dat de aangevallen uitspraak moet
worden vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal
worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door te besluiten dat de betaling van
de WIA-uitkering van appellant wordt hervat met ingang van de ingangsdatum van de
opschorting daarvan.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 501,- in bezwaar, in beroep en in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de betaling van de WIA-uitkering van appellant wordt hervat met ingang van de
ingangsdatum van de opschorting daarvan;
- bepaalt dat deze uitspraak treedt in de plaats van het primaire besluit;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.503.-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en E.E.V. Lenos
en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is
uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot

KS