ECLI:NL:CRVB:2018:2529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
17/2597 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die een WW-uitkering ontving van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), had zijn inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden als zelfstandige verrichtte. Het Uwv had na een anonieme tip een onderzoek ingesteld en concludeerde dat de appellant zijn uitkering moest herzien en een bedrag van € 4.691,06 moest terugbetalen. Daarnaast werd er een boete van € 2.130,- opgelegd, die later werd verlaagd naar € 120,-. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant de inlichtingenplicht inderdaad had geschonden. De Raad benadrukte dat alle activiteiten die de appellant ondernam, relevant waren voor zijn recht op WW-uitkering, ongeacht of hij daar geld mee verdiende. De opgelegde boete werd als evenredig beoordeeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.2597 WW

Datum uitspraak: 15 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 februari 2017, 16/2338 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.J. Hoogeveen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogeveen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is door het Uwv met ingang van 1 november 2012 tot en met 31 maart 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) voor een gemiddeld aantal uren per week van 29.
1.2.
Na een anonieme tip heeft inspecteur [naam] van het Uwv onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de WW-uitkering en appellant op 24 augustus 2015 uitgenodigd voor een gesprek. Van dit gesprek is een verslag gemaakt dat door appellant is ondertekend. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 14 september 2015.
1.3.
Bij brief van 10 maart 2016 heeft het Uwv appellant in de gelegenheid gesteld om te controleren of de informatie waar het Uvw over beschikt en op grond waarvan het Uwv het voornemen heeft om een boete op te leggen, juist is. Appellant heeft op 23 maart 2016 een zienswijze ingediend.
1.4.
Bij besluit van 13 april 2016 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WW-uitkering over de periode van 5 november 2012 tot en met 6 april 2014 herzien voor vier uur per week en een bedrag van bruto € 4.691,06 teruggevorderd. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant heeft gewerkt als zelfstandige.
1.5.
Bij een tweede besluit van 13 april 2016 heeft het Uwv aan appellant een boete opgelegd van € 2.130,-, omdat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door het Uwv niet in kennis te stellen van de door hem verrichte werkzaamheden als zelfstandige.
1.6.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 13 april 2016. Bij beslissing op bezwaar van 19 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de intrekking en terugvordering van de WW-uitkering ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het boetebesluit heeft het Uwv gegrond verklaard en de boete verlaagd naar
€ 120,- in verband met de aflossingscapaciteit van appellant.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Kort gezegd heeft de rechtbank hiertoe overwogen dat appellant in de betreffende periode werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht, dat hij deze werkzaamheden diende te melden aan het Uwv en dat hij dit niet heeft gedaan. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat het Uwv de uitkering terecht heeft herzien op basis van de verklaring van appellant dat hij
vier uur per week heeft gewerkt. De opgelegde boete heeft de rechtbank als passend en geboden beoordeeld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank zijn gronden van beroep onvoldoende heeft afgewogen. Hij heeft verwezen naar zijn gronden van beroep. Zijn stellingen komen erop neer dat hij de op hem rustende inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat de door hem ondertekende ten overstaan van de inspecteur van het Uwv afgelegde verklaring niet juist is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Wettelijk kader
4.1.1.
Artikel 25 van de WW, voor zover van belang, bepaalt dat de werknemer verplicht is het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.
4.1.2.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de WW behoudt een persoon wiens dienstbetrekking is geëindigd de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd.
4.1.3.
Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest.
Beoordeling
4.2.
Het oordeel van de rechtbank over de herziening en de terugvordering en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt nog toegevoegd dat, anders dan appellant veronderstelt, alle door hem ontplooide activiteiten die werden besteed aan zijn bedrijfjes, bij het Uwv dienden te worden gemeld omdat deze relevant zijn voor het recht op WW-uitkering, ook indien appellant met die activiteiten geen geld verdiende.
4.3.
Met de rechtbank wordt overwogen dat appellant de inlichtingenplicht geschonden heeft en dat de hem in dat verband opgelegde boete van € 120,- evenredig is.
4.4.
Omdat het oordeel van de rechtbank juist is, wordt voor het overige volstaan met te verwijzen naar de onderdelen 4.3 tot en met 4.8 van de aangevallen uitspraak.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en
W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.A.A. Traousis

LO