ECLI:NL:CRVB:2018:2549
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de geschiktheid van de functies voor de appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 9 december 2013 ziek meldde als productiemedewerker. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 13 september 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig en volledig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellant op 17 juli 2015 beoordeeld en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De rechtbank oordeelde dat er voldoende informatie beschikbaar was en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. Appellant voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie, maar de Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de FML en de geselecteerde functies passend waren.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 16 augustus 2018.