ECLI:NL:CRVB:2018:2635
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na harttransplantatie en medicijngebruik
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die na een harttransplantatie en langdurige ziekte een WIA-uitkering heeft aangevraagd. Appellant, die eerder als procesbegeleider bij het Uwv werkte, heeft zich in 2007 ziek gemeld vanwege psychische klachten en ernstige hartklachten, wat leidde tot een harttransplantatie in 2008. Na zijn aanvraag voor een WIA-uitkering in 2009 werd hij in 2010 als 60% arbeidsongeschikt beoordeeld. Appellant heeft in de jaren daarna meerdere keren bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, waarbij hij stelde dat zijn klachten, waaronder vermoeidheid door medicijngebruik, niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet ter discussie stonden. In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat zijn vermoeidheidsklachten en de bijwerkingen van zijn medicatie niet goed waren meegenomen, en dat hij volledig arbeidsongeschikt zou moeten worden verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellant en dat er geen objectieve medische onderbouwing was voor de gestelde grotere urenbeperking.
De Raad heeft bevestigd dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 10 september 2015 correct was en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant, zonder overschrijding van zijn belastbaarheid. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek van appellant om schadevergoeding is afgewezen. De Raad concludeert dat er geen grond is voor een andere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, en dat de eerdere besluiten van het Uwv terecht zijn geweest.