ECLI:NL:CRVB:2018:2720
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening op basis van stortingen op bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die van 1 juli 2012 tot en met 6 oktober 2015 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW), had haar bijstandsverlening zien intrekken omdat zij niet op een afspraak was verschenen. Na een nieuwe aanvraag voor bijstand op 16 februari 2016, heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiedam haar uitgenodigd voor een gesprek, waarbij geconstateerd werd dat er in de periode van januari 2015 tot en met december 2015 aanzienlijke bedragen op haar bankrekening waren gestort door een derde partij, aangeduid als [X]. Het college weigerde de aanvraag voor bijstand, stellende dat appellante niet had aangetoond dat zij niet vrijelijk over deze middelen kon beschikken. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de stortingen niet als haar middelen kunnen worden beschouwd, omdat zij daar niet vrijelijk over kon beschikken. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling. De verklaringen van appellante en [X] waren niet onderbouwd met verifieerbare stukken, en de Raad concludeerde dat appellante in de beoordelingsperiode wel degelijk over de gestorte bedragen kon beschikken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.