ECLI:NL:CRVB:2018:2729
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de Ziektewet na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich op 2 februari 2015 ziek meldde met schouderklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in het kader van de Ziektewet (ZW) beoordeeld en vastgesteld dat hij met ingang van 2 maart 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen als gevolg van schouderklachten had onderschat. Hij voerde aan dat de diagnose synoviale chondromatosis niet adequaat was meegenomen in de medische beoordeling. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing te herzien en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de Ziektewet en de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in dit proces.