ECLI:NL:CRVB:2018:2817
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van proceskosten en griffierecht door de Sociale verzekeringsbank op basis van artikel 60a PW
Op 18 september 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2017. De zaak betreft een geschil tussen appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J. Hüsen, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had de proceskosten en het griffierecht van appellante verrekend met openstaande schulden op basis van artikel 60a van de Participatiewet (PW).
De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De Svb stelde dat hij bevoegd was om de proceskosten en het griffierecht te verrekenen, ook in het geval van een toevoeging. De rechtbank oordeelde dat de kostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener dient te worden betaald, maar dat de belanghebbende aanspraak maakt op de kostenvergoeding. Dit leidde tot de conclusie dat de Svb de kostenvergoeding kon verrekenen met de openstaande vordering op appellante.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan en dat appellante geen nieuwe redenen had aangevoerd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken door A.B.J. van der Ham, met A.M. Pasmans als griffier.