ECLI:NL:CRVB:2018:2864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
17/4581 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AIO-aanvulling en schadevergoeding bij wettelijke rente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die een ouderdomspensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), had een aanvraag gedaan voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag aanvankelijk buiten behandeling gesteld, maar later goedgekeurd met terugwerkende kracht. Appellant was van mening dat de Svb hem een AIO-aanvulling moest betalen zonder dat zijn inkomsten in mindering mochten worden gebracht. De Raad oordeelde dat de Svb de AIO-aanvulling correct had berekend, waarbij rekening werd gehouden met de inkomsten van appellant, waaronder zijn AOW-pensioen. Appellant had ook verzocht om schadevergoeding, maar de Raad bevestigde dat de Svb enkel wettelijke rente over de nabetaling hoefde te vergoeden. De rechtbank had de beroepen van appellant tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraken. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17 4581 PW, 17/7469 PW

Datum uitspraak: 18 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
21 juni 2017, 16/7449 (aangevallen uitspraak 1) en van 13 oktober 2017, 17/3478 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroepen ingesteld, nadere stukken ingezonden en verzocht de Svb een dwangsom op te leggen.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 7 augustus 2018. Appellant is, daartoe opgeroepen, verschenen. De Svb, eveneens daartoe opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 26 juni 2014 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 2 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 september 2014, heeft de Svb de aanvraag van appellant om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling gesteld.
1.2.
Appellant heeft een nieuwe aanvraag om AIO-aanvulling gedaan. De Svb heeft die aanvulling bij besluit van 19 januari 2015 aan appellant toegekend met ingang van 30 december 2014.
1.3.
Bij uitspraak van 19 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2759) heeft de Raad het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 3 september 2014 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De Raad heeft het besluit van 2 mei 2014 herroepen en vastgesteld dat appellant met ingang van 26 juni 2014 recht heeft op een AIO-aanvulling naar de voor hem geldende norm. De Raad heeft ook beslist op een verzoek om schadevergoeding van appellant.
1.4.
In vervolg op deze uitspraak heeft de Svb appellant bij besluit van 9 augustus 2016 te kennen gegeven dat hij een nabetaling van de AIO-aanvulling zou ontvangen over de periode van 26 juni 2014 tot en met 29 december 2014, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De Svb heeft toegelicht dat van het normbedrag voor een alleenstaande, waar appellant recht op heeft, andere inkomsten en zijn AOW-pensioen worden afgetrokken. Het resterende bedrag is dan de AIO-aanvulling.
1.5.
Bij besluit van 16 december 2016 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 9 augustus 2016 ongegrond verklaard.
1.6.
Bij besluit van 30 december 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 mei 2017 (bestreden besluit 2), heeft de Svb, voor zover hier van belang, de AIO-aanvulling over de maanden maart, april, juni, september en oktober 2016 herzien, omdat het inkomen van appellant anders was dan bekend. Appellant heeft daarom te weinig AIO-aanvulling ontvangen over deze periode. Ook heeft de Svb te kennen gegeven dat onbekend was hoe hoog de inkomsten van appellant zijn en dat de Svb appellant daarom verzocht om bewijsstukken van zijn inkomsten bij [bedrijf] en bankafschriften van zijn Surinaamse pensioen over de periode november 2016 tot en met januari 2017 over te leggen.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
17/4581 en 17/7469
4.1.
Appellant heeft in beide zaken aangevoerd dat uit de uitspraak van de Raad van
19 juli 2016, genoemd in 1.3, volgt dat de Svb hem een AIO-aanvulling naar de voor hem geldende norm moet betalen en dat daarop geen inkomsten in mindering mogen worden gebracht. Appellant stelt recht te hebben op € 774,30 aan AOW-pensioen en AIO-aanvulling per maand.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 47a van de Participatiewet (PW) zijn de bepalingen in de PW over de hoogte van de algemene bijstand van toepassing op de
AIO-aanvulling. In artikel 19, tweede lid, van de PW is bepaald dat de hoogte van de algemene bijstand het verschil is tussen het inkomen en de bijstandsnorm. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de PW worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Het AOW-pensioen is zo’n inkomensbestanddeel. In het tweede lid van artikel 31 van de PW wordt een aantal uitzonderingen op dit uitgangspunt gemaakt. Voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, geldt voor inkomsten uit arbeid een vrijlating tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum. De uitspraak van de Raad van 19 juli 2016, kan dus niet anders begrepen worden dan dat appellant recht heeft op een AIO-aanvulling ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm verminderd met zijn inkomsten over de periode waar het om gaat, te weten zijn AOW-pensioen en andere inkomsten, voor zover die niet zijn vrijgelaten. Dit is het bedrag dat de Svb, naast het AOW-pensioen, aan appellant moet betalen.

17.4581 PW

4.3.
Verder heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de Svb hem op grond van de genoemde uitspraak van de Raad de door hem verzochte veroordeling tot schadevergoeding van € 10.000,- en € 5.000,- moet betalen. De Svb heeft geen juiste uitvoering gegeven aan de uitspraak door alleen de wettelijke rente over de nabetaling te vergoeden.
4.4.
Ook dit slaagt niet. In de uitspraak van 19 juli 2016 heeft de Raad geoordeeld en beslist dat alleen de wettelijke rente als schadevergoeding moet worden betaald en dat het verzoek voor het overige moet worden afgewezen.
4.5.
Uit 4.2 en 4.4 volgt dat de Svb op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 19 juli 2016. Nog daargelaten de vraag of hier toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bestaat reeds daarom geen enkele aanleiding te bepalen dat de Svb een dwangsom verbeurt.
4.6.
De rechtbank heeft binnen zes weken na de sluiting van het onderzoek en dus, anders dan appellant heeft gesteld, tijdig uitspraak gedaan. Het gaat hier overigens om een termijn van orde en niet om een fatale termijn, zodat overschrijding van deze termijn ook niet kan leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.7.
De Svb heeft ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 19 juli 2016 het bedrag van de proceskostenveroordeling aan de toenmalige gemachtigde van appellant betaald en het griffierecht aan appellant vergoed. Het bestreden besluit noch de aangevallen uitspraak bevatten een beslissing over de volgorde van die betalingen, zodat de beroepsgrond dat de Svb dat in onjuiste volgorde heeft gedaan, buiten de omvang van het geding valt, en dus niet besproken kan worden.
17/4581 PW en 17/7469
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.A. de Graaff

TM