Uitspraak
17 391 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
,met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW, de bijstand van appellante en [X] met ingang van
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand van appellante, die samen met haar partner sinds 17 juni 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Appellante had gemeld dat zij van 8 juli 2015 tot en met 20 augustus 2015 in Turkije zou verblijven, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam verleende geen toestemming voor dit verblijf. Na het niet verschijnen van appellante op een gesprek op 22 juli 2015, heeft het college de bijstand opgeschort en later ingetrokken. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college ten onrechte de bijstand heeft ingetrokken, omdat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat het college de intrekking van de bijstand niet heeft beperkt tot een bepaalde periode en dat de beoordeling van de bestuursrechter de periode van 5 augustus 2015 tot en met 20 augustus 2015 beslaat. De Raad heeft geoordeeld dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet tijdig informatie te verstrekken over haar verblijf in het buitenland. Desondanks heeft de Raad geconcludeerd dat het recht op bijstand over een deel van de periode, namelijk van 5 augustus 2015 tot en met 18 augustus 2015, op nihil kan worden vastgesteld. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van de gronden.
De Raad heeft geen aanleiding gezien om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante, omdat het aan haar te wijten is dat er procedures zijn gevoerd om het recht op bijstand vast te stellen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.