In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen van CZ Zorgkantoor B.V., was in beroep gegaan tegen de terugvordering van een niet verantwoord bedrag van € 7.048,17. Het zorgkantoor had vastgesteld dat de appellant niet had voldaan aan de verplichtingen van artikel 2.6.9, eerste lid, van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) met betrekking tot de verantwoording van de besteding van het pgb. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij aan de verplichtingen verbonden aan het pgb had voldaan. De door hem aangevoerde omstandigheden, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel, werden niet als voldoende geacht om de terugvordering te rechtvaardigen. De Raad benadrukte dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder is en dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen op basis van de wetgeving. De Raad concludeerde dat er geen gronden waren aangevoerd tegen de terugvordering en dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor budgethouders om zorgvuldig te voldoen aan de verantwoordingseisen en dat het zorgkantoor de bevoegdheid heeft om terugvorderingen te doen indien niet aan deze eisen wordt voldaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten toegewezen.