ECLI:NL:CRVB:2018:2901
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na niet tijdig overleggen van bankafschriften en onredelijke oproeptermijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), had niet tijdig de gevraagde bankafschriften overgelegd na meerdere oproepen van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had appellante opgeroepen voor een gesprek op 12 augustus 2016, maar zij verscheen niet. Na een onderzoek door een handhavingsspecialist werd appellante opnieuw opgeroepen voor een gesprek op 15 augustus 2016, waar zij wel verscheen, maar de gevraagde bankafschriften niet overhandigde. Het college heeft daarop de bijstand van appellante met ingang van 15 augustus 2016 ingetrokken en een bedrag van € 66,40 teruggevorderd. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond, wat appellante in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de oproep van het college om binnen 24 uur te verschijnen niet onredelijk was en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij door zwangerschap en ziekte niet in staat was om tijdig te reageren. De Raad benadrukte dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en dat appellante onvoldoende had meegewerkt aan het rechtmatigheidsonderzoek. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, waren in wezen een herhaling van eerdere argumenten en de Raad vond geen reden om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.