In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering. Appellante, geboren in 1990, had in 2012 een aanvraag ingediend, die was afgewezen omdat zij werd geacht binnen een jaar te herstellen. Na een tweede aanvraag in 2014, waarin zij zich ongeschikt verklaarde door de ziekte ME/CVS, werd opnieuw een afwijzing gegeven. De Raad heeft deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeerde dat er geen medische afwijkingen waren die de aanvraag konden onderbouwen. De Raad oordeelde dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen adequaat waren en dat appellante in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. De rechtbank had het eerdere besluit van het Uwv terecht in stand gelaten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv tot betaling van proceskosten aan appellante.