Uitspraak
16.3535 WIA, 17/4391 WIA
OVERWEGINGEN
16/3535
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn beroep tegen besluiten van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 2006 met nek- en schouderklachten kampt, had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat hij per 1 april 2013 geen recht meer had op deze uitkering vanwege een verminderde mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant stelde dat zijn gezondheid was verslechterd en dat hij recht had op herleving van zijn WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en dat het oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit werd onderschreven. Het rapport van de verzekeringsarts Fokke, dat door appellant was ingediend, bood geen nieuwe inzichten die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde dat er geen ruimte was voor een arbeidskundige beoordeling, aangezien er geen verslechtering van de medische situatie was vastgesteld die aanleiding gaf tot herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank.