ECLI:NL:CRVB:2018:3193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
16/7385 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als magazijnmedewerker werkte, had zich op 25 oktober 2013 ziek gemeld vanwege knieklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een beoordeling door een verzekeringsarts in 2015, werd vastgesteld dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 13 juli 2015. De appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv voldoende was onderbouwd en dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen terecht waren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de functies die aan de toetsing ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7385 ZW

Datum uitspraak: 17 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 oktober 2016, 16/62 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Etten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor 36 uur per week. Op 25 oktober 2013 heeft hij zich ziek gemeld met knieklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is het recht op ziekengeld voortgezet, omdat appellant op dat moment niet ten minste 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen
.In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) heeft een verzekeringsarts appellant op 9 april 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde datum. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 85,44% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 juni 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 juli 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Appellant heeft in bezwaar onder meer aangevoerd dat hij door de pijnklachten van de rug, de nek, de knie en moeheidsklachten als verdergaand beperkt moet worden beschouwd. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellant een brief van de St. Maartenskliniek overgelegd van 22 september 2015
.Bij besluit van 24 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 12 juni 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Verder heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De door appellant ingebrachte informatie van de orthopedisch chirurg dr. A.B. Wymenga van 2 maart 2016 maakt de beoordeling niet anders. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van
15 juli 2016 voldoende heeft gemotiveerd dat de informatie geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. Zo is beschreven dat de knieklachten niet worden ontkend en appellant daarvoor al ruim beperkt is geacht. De rugklachten zijn door de orthopedisch chirurg niet onderzocht, zodat diens visie op beperkingen hiervoor niet wordt gevolgd. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit bevestigd. Het verzoek om raadpleging van een deskundige is afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van bezwaar en beroep in essentie herhaald.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige
uitvoerings-systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende
verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid het onderzoek door het Uwv zorgvuldig geacht en de medische grondslag van het bestreden besluit bevestigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie van de behandelend orthopedisch chirurg meegewogen en rekening gehouden met de diverse klachten van appellant. In de FML zijn daarvoor diverse beperkingen aangenomen, onder meer op de aspecten duwen/trekken, tillen/dragen, lopen, lopen tijdens werk, traplopen, klimmen, pedaal links bedienen en knielen/hurken. De informatie van de behandelende sector bevestigt de pijnklachten van appellant, die kennelijk verband houden met de vorming van littekenweefsel na een knie-operatie eind 2014. De omstandigheid dat de orthopedisch chirurg zich kan voorstellen dat er door de pijnklachten problemen rijzen met staan is geen reden om de beoordeling door het Uwv onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 juli 2016 hierover met juistheid opgemerkt dat geen sprake is van objectief medische redenen om appellant als verdergaand beperkt aan te merken.
4.3.
Nu geen twijfel is ontstaan aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, bestaat geen aanleiding voor het raadplegen van een deskundige.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) R.P.W. Jongbloed

KS