ECLI:NL:CRVB:2018:3198
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet hoofdverblijf op opgegeven adres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 19 maart 2013 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 november 2016. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaard. Het college had de bijstand van appellant ingetrokken omdat hij niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde, wat werd vastgesteld na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek omvatte onder andere een huisbezoek en verklaringen van appellant en zijn broer, die ook op het uitkeringsadres stond ingeschreven.
De Raad oordeelt dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant in de periode van 19 maart 2013 tot 17 september 2015 niet op het uitkeringsadres woonde. De verklaringen van appellant en zijn broer zijn daarbij van belang. Appellant heeft aangevoerd dat zijn verklaring onder dwang is afgelegd, maar de Raad oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de geldende rechtspraak rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.